ECLI:NL:RBDHA:2019:3114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
NL19.2095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag van een Soedanese vreemdeling uit Darfur, niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde asielaanvraag van een Soedanese vreemdeling, eiser, die stelt afkomstig te zijn uit Noord-Darfur. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel op 30 januari 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de aanvraag konden onderbouwen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 februari 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser heeft documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn claim, waaronder verklaringen van de Darfur Vereniging Nederland en de Vereniging Darfur Union. Eiser betoogde dat hij voldoende nieuwe elementen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door eiser ingebrachte documenten niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt, omdat deze niet afkomstig waren uit objectieve bronnen en de authenticiteit niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de eerdere uitspraak van 27 maart 2017, waarin de rechtbank de herkomst van eiser uit Noord-Darfur ongeloofwaardig achtte, nog steeds van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen rechtens relevante nieuwe elementen of bevindingen waren. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2095

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C. van Zundert),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

ProcesverloopBij besluit van 30 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.2096, plaatsgevonden op 21 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser heeft tevens meegebracht [A] , voorzitter van Darfur Vereniging Nederland. Als tolk is verschenen W. Abouzeid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Soedanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988.
2. Eiser heeft eerder op 12 december 2015 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel en heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij
afkomstig is uit Noord-Darfur en dat hij daar door de overheid of milities is mishandeld en
bedreigd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 22 februari 2017 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van 27 maart 2017 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 mei 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft op 28 mei 2018 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag de volgende documenten overgelegd:
- een verklaring van Darfur Vereniging Nederland van 28 juli 2017;
- een verklaring van Vereniging Darfur Union;
- het beleid van verweerder voor Soedan per 20 november 2017, waaruit volgt dat voor heel Darfur wordt uitgegaan van een situatie als bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
4. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard omdat hetgeen eiser naar voren heeft gebracht niet als een nieuw element of bevinding kan worden aangemerkt.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard nu eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Eiser is, anders dan verweerder stelt, afkomstig uit Noord Darfur, dat wordt bevestigd door de organisatie “Vereniging Darfur Union”. Daarmee valt eiser onder het nieuwe beleid betreffende Soedan, waaruit volgt dat artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn van toepassing is op Darfur. Mocht niet worden aangenomen dat eiser uit Noord Darfur komt, stelt eiser zich op het standpunt dat de genocide zich ook strekt tot gebieden buiten Darfur. Verder heeft eiser in beroep een aanklacht van het International Criminal Court tegen president Al Bashir overgelegd, waarin verwezen wordt naar de genocide op de Fur in Darfur en omgeving.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef onder d, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6.2
Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) volgt dat er voor de bestuursrechter in vreemdelingenzaken geen ruimte meer bestaat om ambtshalve het ne bis-beoordelingskader toe te passen en dient de bestuursrechter elk besluit op een opvolgende aanvraag overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht te toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Nu verweerder de opvolgende asielaanvraag met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de bestuursrechter toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft ten aanzien van de in kopie overgelegde verklaring van de Darfur Vereniging Nederland terecht overwogen dat deze niet als nieuw gebleken feit of omstandigheid kan worden beschouwd, omdat de verklaring op aanwijzing en verzoek van eiser is opgesteld en niet afkomstig uit een objectieve bron. Ook kan de authenticiteit van het document niet worden vastgesteld, omdat het een kopie betreft.
6.4
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij afkomstig is uit Darfur overweegt de rechtbank het volgende. In haar uitspraak van 27 maart 2017 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, overwogen dat verweerder de gestelde herkomst van eiser uit Noord-Darfur niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daarbij is tevens betrokken de stelling van eiser dat hij afkomstig is uit een klein dorp ten noorden van Kutum, te weten Ouri. Ook hiermee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij afkomstig is uit Noord-Darfur. De rechtbank overweegt dat het enkel herhalen van de stelling dat eiser wel uit Noord-Darfur komt gelet op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam niet kan leiden tot een ander oordeel.
Ter zitting heeft de heer [A] , voorzitter van Darfur Vereniging Nederland, verklaard dat eiser uit Darfur komt. Hij heeft dat geconcludeerd op basis van de taal die eiser spreekt. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet kan leiden tot een ander oordeel, omdat de heer [A] op dit gebied niet aangemerkt kan worden als deskundige. Aan zijn verklaring komt dan ook geen waarde toe. Ook de omstandigheid dat eiser ter zitting dorpen in de omgeving van Ouri heeft genoemd maakt vorenstaande niet anders.
6.5
In de zienswijze heeft eiser de artikelen ‘Genocide in the Darfur Region of Sudan’ en ‘Darfur Genocide’ overgelegd. Volgens eiser blijkt uit de artikelen dat de genocide in Darfur met name plaatsvindt tegen de niet-Arabische volken, waaronder de Fur, waartoe eiser behoort. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat in de artikelen geen informatie is opgenomen over genocide tegen de Fur buiten de regio Darfur. Nu verweerder de herkomst van eiser uit Noord-Darfur niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, hebben voornoemde artikelen geen relevantie. Dat geldt ook voor de verwijzing naar de aanklacht van het International Criminal Court tegen president Al Bashir.
6.6
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het gewijzigde beleid voor Soedan geen nieuw gebleken feit of omstandigheid betreft. In de vorige procedure is niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser uit Noord-Darfur afkomstig is. Tijdens de herhaalde aanvraag heeft eiser, zoals onder 6.4 overwogen, niets aangevoerd om daar thans anders over te oordelen. Gelet hierop is de beleidswijzing niet relevant voor eiser.
7. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser in redelijkheid wegens het ontbreken van rechtens relevante nieuwe elementen of bevindingen niet-ontvankelijk heeft verklaard.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.