In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis door eiseres, een Eritrese vrouw die in Soedan verblijft. De aanvraag was ingediend door haar referent, die een verblijfsvergunning asiel heeft. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terecht was afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling van de aanvraag rechtvaardigden. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen vanwege het ontbreken van bewijs van haar identiteit en leeftijd. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde documenten, waaronder een identiteitsbewijs en een UNHCR-document, niet voldoende waren om haar identiteit aan te tonen. Eiseres had ook geen officiële identificerende documenten overgelegd die haar identiteit en leeftijd konden bevestigen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe documenten die eiseres in beroep had ingediend, niet relevant waren ten opzichte van het eerdere besluit en dat de aanvraag daarom terecht was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.