ECLI:NL:RBDHA:2019:3112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis op grond van artikel 4:6 Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis door eiseres, een Eritrese vrouw die in Soedan verblijft. De aanvraag was ingediend door haar referent, die een verblijfsvergunning asiel heeft. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terecht was afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling van de aanvraag rechtvaardigden. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen vanwege het ontbreken van bewijs van haar identiteit en leeftijd. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde documenten, waaronder een identiteitsbewijs en een UNHCR-document, niet voldoende waren om haar identiteit aan te tonen. Eiseres had ook geen officiële identificerende documenten overgelegd die haar identiteit en leeftijd konden bevestigen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe documenten die eiseres in beroep had ingediend, niet relevant waren ten opzichte van het eerdere besluit en dat de aanvraag daarom terecht was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ten behoeve van eiseres, ingediend door [referent] (referent), afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens zijn ter zitting verschenen referent en de tolk B.G. Ghebremedhin. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1994 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiseres verblijft thans in Soedan en stelt gehuwd te zijn met referent. Aan referent is op
20 oktober 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
2. Bij besluit van 7 januari 2016 is de eerste aanvraag van eiseres om verlening van een mvv in het kader van nareis, gedaan op 4 december 2014, afgewezen, omdat de identiteit van eiseres en haar leeftijd niet zijn onderbouwd met documenten en dit is ook anderszins niet aannemelijk gemaakt. Bij beschikking van 12 augustus 2016 is het door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 december 2016 (AWB 16/19076) van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, is het ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is overgemaakt.
3. Op 21 december 2016 heeft referent namens eiseres opnieuw een aanvraag ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis.
Ter onderbouwing zijn door eiseres bij de herhaalde aanvraag de volgende (kopie)documenten/stukken overgelegd:
- een identiteitsbewijs/pas;
- een UNHCR-document;
- een woonverklaring d.d. 15 februari 2016 afgegeven door de afdeling Huisvesting voor Vluchtelingen van Khasham Al Qirba;
- een verklaring d.d. 16 februari 2016 van de voorzitter van het vluchtelingenkamp Khasham Al Qirba;
- een foto van referent en eiseres tijdens zijn bezoek aan haar in de periode 27 oktober 2016 tot 22 november 2016;
- een kopie vliegticket (e-ticket).
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit tot afwijzing van de mvv-aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Awb gehandhaafd.
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij stelt, anders dan verweerder, dat wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Daarbij is van belang dat eiseres nooit een Eritrese identiteitskaart heeft gehad, omdat ze in Soedan geboren is. Verder blijkt uit het Ambtsbericht Eritrea van 6 februari 2017 dat men buiten de steden kan leven zonder een identiteitsbewijs. Het is daarom niet aan eiseres toe te rekenen dat zij niet beschikt over een identiteitskaart. Eiseres heeft inmiddels een aanvraag voor een identiteitskaart ingediend bij de Eritrese ambassade, wat een nieuw feit of omstandigheid oplevert. Daarnaast heeft verweerder miskend dat sinds de eerste aanvraag van eiseres sprake is van een beleidswijziging in de beoordeling van mvv-nareisaanvragen van gezinsleden met de Eritrese nationaliteit. Verweerder heeft ten onrechte de overgelegde onofficiële documenten niet betrokken in de beoordeling. Eiseres wijst hierbij op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 mei 2018 en de uitspraak van de rechtbank Groningen van 9 juli 2018 (AWB 18/1799). Verder stelt eiser dat een verzoek om gezinshereniging niet enkel mag worden afgewezen vanwege het ontbreken van officiële documenten. Eiseres verwijst daarbij naar artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2013 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn).
6. In de aanvullende beroepsgronden heeft eiseres een nieuwe verklaring van het vluchtelingenkamp, een vertaling van de huwelijksakte en een kopie van de tweede aanvraag voor een identiteitsbewijs overgelegd. Tevens doet zij een beroep op de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 27 december 2018 (AWB 18/1406).
7. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1
Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014 (ECLI:Nl:RVS:2014:2330) volgt dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet voor dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en daarom behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich toch geen feiten of omstandigheden voor die een (hernieuwde) toetsing rechtvaardigen, als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
8.2
Uit de uitspraken van de Afdeling van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1638, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en ECLI:NL:RVS:2018:1640) volgt dat verweerder sinds 23 november 2017 een gewijzigd beoordelingskader hanteert voor de (her)beoordeling van nareisaanvragen. De Afdeling begrijpt de nieuwe vaste gedragslijn van verweerder als volgt. Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is. De Afdeling heeft deze nieuwe vaste gedragslijn van verweerder in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is van nieuwe (relevante) feiten of veranderde omstandigheden en de aanvraag daarom terecht op grond van artikel 4:6 van de Awb is afgedaan. Eiseres heeft geen officiële identificerende documenten overgelegd waaruit haar identiteit en leeftijd blijken. De onder 3. genoemde identiteitspas, het UNHCR-document, de woonverklaring en de verklaring van de voorzitter van het vluchtelingenkamp zijn reeds ingebracht in de vorige mvv-procedure. Verweerder heeft deze documenten betrokken bij de beoordeling van de eerste mvv-aanvraag; ze leiden nu niet tot een andere conclusie. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres met de overgelegde foto en e-ticket haar identiteit en leeftijd evenmin als ten tijde van het vorige besluit heeft aangetoond. Ook het aanvragen van een paspoort of identiteitskaart levert geen nieuw feit of omstandigheid op, omdat eiseres dit ook tijdens de eerste procedure had kunnen doen.
Verder heeft verweerder terecht overwogen dat de voor het eerst in beroep overgelegde verklaring van het vluchtelingenkamp in Soedan vanwege de ex-tunc toetsing niet meegenomen wordt in de beoordeling van de aanvraag. Ten aanzien van de in beroep overgelegde kopie en vertaling van een huwelijksakte heeft verweerder terecht overwogen dat daaraan niet de waarde toekomt die eiseres eraan wenst te hechten; die vormt geen substantieel bewijs. Daarbij is van belang dat met de huwelijksakte nog steeds de meerderjarigheid van eiseres niet is aangetoond, waardoor reeds de rechtsgeldigheid van het huwelijk niet kan worden beoordeeld. Ook kan de huwelijksakte niet op echtheid worden onderzocht, omdat het een kopie betreft. Daarnaast is de huwelijksakte innerlijk tegenstrijdig. Referent is in de aanhef van de akte als bruidegom aangeduid, maar hij heeft de akte niet ondertekend. Dat is gedaan door ‘de echtgenoten’: [A] en eiseres.
8.4
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de beoordeling van de aanvraag en de overgelegde documenten alsnog via het nieuwe beoordelingskader van 23 november 2017 had dienen te geschieden. In dit verband sluit de rechtbank aan bij het voldoende draagkrachtig gemotiveerde standpunt van verweerder dat de aanvraag van eiseres al conform het nieuwe beoordelingskader is beoordeeld. De overgelegde indicatieve bewijsstukken zijn door verweerder beoordeeld, maar onvoldoende overtuigend bevonden om op basis daarvan de identiteit van eiseres vast te stellen. Van strijd met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is, gelet op de Afdelingsuitspraken van 18 mei 2018, geen sprake, aangezien de beslissing tot afwijzing van het verzoek om gezinshereniging niet louter is gebaseerd op het ontbreken van officiële bewijsstukken. Het betoog van eiseres slaagt niet.
8.5
Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres met de door haar nieuw overgelegde documenten haar gestelde identiteit nog steeds onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt; tevens dat zij het niet kunnen overleggen van officiële identiteitsdocumenten niet met op de persoon toegespitste verklaringen aannemelijk heeft gemaakt noch substantieel bewijs van identiteitsdocumenten in de vorm van onofficiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd. De documenten zijn niet relevant nieuw ten opzichte van het besluit van 12 augustus 2016. De gronden met betrekking tot de nieuwe documenten en het nieuwe toetsingskader falen.
9. Ook het beroep van eiseres op de hoorplicht slaagt niet. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en hetgeen daartegen in bezwaar is aangevoerd, mede in het licht beschouwd van het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijke situatie in dit geval sprake is, zodat verweerder van het horen van eiseres en/of het opnieuw horen van referent heeft kunnen afzien.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.