6.3De door eiser in beroep overgelegde stukken (de e-mail van [A], de e-mail van de Poolse ambassade, de verklaring van de case manager van Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad) kunnen gelet op de ex-tunc toets niet tot een ander oordeel leiden. De voorzieningenrechter moet het bestreden besluit immers toetsen aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals deze waren toen het bestreden besluit werd genomen. Om deze reden kunnen de in beroep overgelegde e-mails en verklaringen niet in de beoordeling betrokken worden. Daarbij komt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de e-mail van [A] niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk werk en huisvesting krijgt na zijn vrijlating. Er is immers geen arbeids- of huurcontract overgelegd. Uit de verklaring van de case manager van PI Lelystad blijkt dat eiser zich aan de regels in de PI houdt, maar dat zegt volgens verweerder niets over zijn toekomstige gedrag buiten de PI. Ook het gegeven dat eiser na zijn vrijlating een Pools paspoort kan ophalen, leidt niet tot aan ander oordeel. Eiser heeft hiermee niet aangetoond dat hij zijn leven zal verbeteren. Dat eiser niet in het bezit was van een identiteitsdocument is immers niet doorslaggevend geweest om strafbare feiten te plegen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat GGZ Reclassering Fivoor niet meer betrokken is als reclasseringsinstelling bij de openstaande strafzaak die in april 2019 wordt behandeld. Volgens de gemachtigde van eiser kan daarom niet meer worden uitgegaan van hun advies tot het opleggen van de ISD maatregel. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nog daargelaten dat onzeker is wat in de strafzaak zal worden beslist, verweerder daarmee geen rekening heeft kunnen houden ten tijde van het bestreden besluit. Dit standpunt kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel.
7. Verder heeft verweerder terecht in de beoordeling betrokken dat eiser pas sinds 2016 in Nederland verblijft, hier niet ingeschreven staat en geen familie heeft wonen. Het bestreden besluit doorkruist daarom geen feitelijk gezins- en familieleven. Met Polen heeft eiser nog voldoende banden, nu hij daar geboren en opgegroeid is, hij pas op volwassen leeftijd naar Nederland is gekomen en zijn moeder en zus daar nog wonen. In eisers stelling dat hij na een relatiebreuk verslaafd is geraakt aan alcohol en daarom maatschappelijk is afgegleden, heeft verweerder geen reden hoeven zien om niet tot verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring over te gaan.
8. Nu verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt en aanleiding heeft gezien om het rechtmatig verblijf van eiser te beëindigen, is daarmee ook de bevoegdheid gegeven om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ongewenst te verklaren. Verweerder heeft eiser dan ook ongewenst kunnen verklaren.
9. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar hebben aangevoerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder van het horen van eiser heeft kunnen afzien.
10. Gelet op vorenstaande overwegingen (vooral r.o. 6) ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden en de voorlopige voorziening toe te wijzen, zodat eiser de kans krijgt om aan te tonen dat hij zijn leven heeft verbeterd.
11. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb ongegrond verklaard.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.