ECLI:NL:RBDHA:2019:2887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
FT RK 19/172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord ondanks weigering van de enige schuldeiser

Op 25 maart 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van [verzoekster] tegen ABN AMRO Bank N.V. In deze zaak verzocht [verzoekster] om toepassing van de schuldsaneringsregeling en om instemming met een door haar aangeboden schuldregeling, een zogenaamd dwangakkoord, op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 11 maart 2019 was ABN, de enige schuldeiser, niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster] een totale schuld van € 33.967,63 aan ABN heeft, die 100% van haar schuldenlast vertegenwoordigt. Ondanks haar eerdere aflossingen van € 1.500 per maand, was [verzoekster] door psychische problemen niet meer in staat om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. De rechtbank overwoog dat het voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet noodzakelijk is dat er meerdere schuldeisers zijn, en dat ook een gedwongen schuldregeling kan worden opgelegd als de enige schuldeiser weigert in te stemmen.

De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen. Het belang van ABN bij volledige betaling van de vordering werd afgewogen tegen het belang van [verzoekster] om haar schulden te kunnen regelen. De rechtbank concludeerde dat ABN in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling had kunnen komen, gezien de omstandigheden van [verzoekster] en de onevenredigheid tussen de belangen van beide partijen. De rechtbank heeft daarom ABN bevolen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling en heeft [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat zij geen belang meer had bij dat verzoek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/567978 / FT RK 19/172
vonnis van 25 maart 2019
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekster,
tegen
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster.
Verzoekster zal hierna worden aangeduid als ‘[verzoekster]’ en verweerster als ‘ABN’.

1.De procedure

1.1
Op 5 februari 2019 heeft [verzoekster] tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw) (“dwangakkoord”).
1.2
Ter terechtzitting van 11 maart 2019 zijn [verzoekster] en haar consulenten van de schuldhulpverlening[A] en [B] hierover gehoord.
1.3
ABN is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
[verzoekster] heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 33.967,63 aan ABN, de enige schuldeiser. ABN vertegenwoordigt dus 100% van de schuldenlast.
2.3
Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting blijkt dat [verzoekster] een maandelijks inkomen heeft van € 946,73 en dat voor haar een vrij te laten bedrag is berekend van € 957,31, zodat onder de huidige omstandigheden maandelijks – afgezien van een deel van het vakantiegeld – geen bedrag voor betaling aan schuldeisers beschikbaar is. Vanwege de bewindvoerdersvergoeding kan onder de huidige omstandigheden sowieso in de schuldsanering niets worden gespaard.
2.4
Namens [verzoekster] is bij brief van 24 juli 2018 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan ABN een uitkering wordt gedaan van 4,36% tegen finale kwijting van het restant van haar vordering.

3.Standpunt van de partijen

3.1
[verzoekster] stelt dat ABN in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij heeft aangeboden. Zij heeft al jarenlang € 1.500 per maand afgelost voor een totaalbedrag van bijna € 34.000, maar is daar door haar psychische problemen niet meer toe in staat. Zij is blijkens een GGD-keuringsrapport volledig arbeidsongeschikt. Het aanbod is het maximaal haalbare.
3.2
ABN heeft haar standpunt ten aanzien van het verzoek niet nader aan de rechtbank onderbouwd.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag of gesteld of [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek, nu ABN met haar vordering 100% van de gehele schuldenlast van [verzoekster] vertegenwoordigt.
4.2
Volgens vaste rechtspraak (zie, laatstelijk, het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2007) is voor het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling het bestaan van pluraliteit van schuldeisers geen vereiste. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook een gedwongen schuldregeling kan worden opgelegd wanneer de schuldenaar slechts één crediteur heeft en deze enige crediteur weigert in te stemmen met de voorgestelde schuldregeling. Dat betekent dat [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek.
4.3
Daarmee is de vraag aan de orde of ABN in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die ertoe zal leiden dat door de schuldeisers afstand moet worden gedaan van een deel van een vordering. Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen enerzijds de onevenredigheid tussen – in dit geval uitsluitend – het belang van ABN bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds het belang van [verzoekster] dat door die weigering wordt geschaad.
4.5
Bij de belangenafweging ex artikel 287a Fw zoals hiervoor bedoeld, zullen onder meer de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen (zie ook de conclusie van A-G Timmerman voor HR 14 december 2012, LJN BY0966, nr. 2.6. e.v.):
- is het schikkingsvoorstel door een onafhankelijke en deskundige partij getoetst (bijvoorbeeld een gemeentelijke kredietbank);
- is het schikkingsvoorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd;
- is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
- biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldenaar;
- biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldeiser: hoe groot is de kans dat de weigerende schuldeiser dan evenveel of meer zal ontvangen;
- wat is de zwaarte van het financiële belang dat de schuldeiser heeft bij volledige nakoming;
- hoe groot is het aandeel van de weigerende schuldeiser in de totale schuldenlast;
- staat de weigerende schuldeiser alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeiser.
4.6
Allereerst wordt opgemerkt dat de vordering van ABN voortvloeit uit een bedrijfskrediet dat [verzoekster] in 1989 heeft afgesloten. [verzoekster] heeft verklaard dat het na het overlijden van haar partner steeds slechter met haar en haar onderneming ging en zij haar betalingsverplichtingen steeds moeizamer kon nakomen. Zij heeft naar eigen zeggen altijd geprobeerd contact te houden met de bank voor een oplossing. Dit resulteerde in een betalingsregeling van € 1.500 per maand, die zij ruim twee jaar is nagekomen. [verzoekster] heeft de vordering van de bank hierdoor weten terug te brengen van € 73.000 naar € 33.967,33. Uiteindelijk is [verzoekster] , in maart 2017, mentaal (en daarmee fysiek) ingestort, waardoor de aflossingen zijn gestopt.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het aanbod dat namens [verzoekster] is gedaan het maximaal haalbare is. Zij ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet, maar heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voorlopig geen inkomsten uit werk zal krijgen. [verzoekster] is immers volledig arbeidsongeschikt verklaard. Weliswaar bestrijkt de geldigheidsduur van het betreffende keuringsrapport een periode van minder dan drie jaar, maar het is niet aannemelijk dat haar situatie binnenkort zal veranderen. Uit de schriftelijke verklaringen en de toelichting ter terechtzitting blijkt immers dat [verzoekster] nog steeds ernstig gebukt gaat onder haar psychische klachten en nog erg kwetsbaar is. Het gedwongen stopzetten van haar onderneming, het overlijden van haar partner en het verlies van een vaste verblijfplaats hebben een grote wissel op haar getrokken.
4.8
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het nu voorliggende buitengerechtelijk akkoord al op grond van de huidige inkomsten van [verzoekster] voor ABN – vergeleken met de wettelijke schuldsaneringsregeling – tot een gunstiger resultaat leidt in verband met de kosten die samenhangen met de wettelijke schuldsaneringsregeling. Mocht [verzoekster] binnen drie jaar toch inkomsten uit betaald werk krijgen – wat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet waarschijnlijk lijkt – dan is niet aannemelijk dat die inkomsten zodanig hoog zullen zijn dat, na aftrek van de boedelkosten, meer zal overblijven dan wat nu wordt aangeboden. Bovendien krijgt ABN in geval van een minnelijke regeling eerder betaald, aangezien het de uitvoering van een saneringskrediet betreft.
4.9
Het belang van ABN is gelegen in de betere vooruitzichten bij de aanvaarding van de aangeboden schuldregeling dan bij verwerping daarvan en het belang van [verzoekster] is gelegen in het feit dat zij buiten het wettelijk traject haar schulden kan regelen, wat in overeenstemming is met wat de wetgever met de gedwongen schuldregeling heeft beoogd.
4.1
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat ABN in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van [verzoekster] dat door die weigering wordt geschaad.
4.11
De primair verzochte dwangregeling zal dus worden toegewezen.
4.12
[verzoekster] heeft ook een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ingediend. Zij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard, nu zij geen belang meer heeft bij dat verzoek.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
beveelt ABN in te stemmen met de onder 2.4 bedoelde schuldregeling;
5.2
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. R.G.C. Veneman, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2019 in tegenwoordigheid van R. Becker, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.