ECLI:NL:RBDHA:2019:2856
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verlenging verblijfsvergunning en verwijtbaarheid bij te late indiening door erkend referent
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlenging van een verblijfsvergunning voor een Pakistaanse eiser. De eiser had een verblijfsvergunning onder de beperking 'studie', die geldig was tot 1 juli 2018. De aanvraag tot verlenging van deze vergunning was echter te laat ingediend door de erkend referent, wat leidde tot een verblijfsgat van 1 juli 2018 tot 19 juli 2018. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de tijdige indiening van de aanvraag niet alleen bij de erkend referent lag, maar ook bij de eiser zelf. De eiser had pas op 29 juni 2018, enkele uren voor het verstrijken van de werkweek, een verzoek tot verlenging ingediend bij de erkend referent. Hierdoor was het niet onvoorstelbaar dat de aanvraag pas na het weekend, en dus na 1 juli 2018, kon worden ingediend. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende stappen had ondernomen om ervoor te zorgen dat de aanvraag tijdig werd ingediend en dat de te late indiening aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag in te willigen met ingang van 19 juli 2018, waardoor het verblijfsgat bleef bestaan.