In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Den Haag, is er sprake van een bevoegdheidsincident tussen de partijen Nina Holding B.V. en Coastal Trust aan de ene kant, en [BV I] aan de andere kant. De eiseressen, Nina en Coastal, vorderen betaling van een bedrag van € 23.354,93, dat zij stellen te hebben verkregen als pandhouders van een vordering van de failliete vennootschap Prominent Daken B.V. op [BV I]. De gedaagde, [BV I], heeft in het incident aangevoerd dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren op basis van een arbitragebeding in haar algemene voorwaarden, dat volgens haar van toepassing is op de overeenkomst met Prominent Daken.
Nina en Coastal betwisten de toepasselijkheid van het arbitragebeding en stellen dat de algemene voorwaarden van Prominent Daken, die geen arbitragebeding bevatten, van toepassing zijn. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat artikel 1022 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) enkel van toepassing is als er een arbitrageovereenkomst bestaat tussen de procederende partijen. Aangezien Nina en Coastal geen partij zijn bij de overeenkomst tussen [BV I] en Prominent Daken, kan [BV I] zich niet beroepen op het arbitragebeding tegen hen.
De rechtbank heeft daarom de incidentele vordering van [BV I] afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord op 8 mei 2019. Dit vonnis is uitgesproken door mr. L. Alwin op 27 maart 2019.