ECLI:NL:RBDHA:2019:2813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
C/09/563476 / HA ZA 18-1174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en arbitraal beding in civiele procedure

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Den Haag, is er sprake van een bevoegdheidsincident tussen de partijen Nina Holding B.V. en Coastal Trust aan de ene kant, en [BV I] aan de andere kant. De eiseressen, Nina en Coastal, vorderen betaling van een bedrag van € 23.354,93, dat zij stellen te hebben verkregen als pandhouders van een vordering van de failliete vennootschap Prominent Daken B.V. op [BV I]. De gedaagde, [BV I], heeft in het incident aangevoerd dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren op basis van een arbitragebeding in haar algemene voorwaarden, dat volgens haar van toepassing is op de overeenkomst met Prominent Daken.

Nina en Coastal betwisten de toepasselijkheid van het arbitragebeding en stellen dat de algemene voorwaarden van Prominent Daken, die geen arbitragebeding bevatten, van toepassing zijn. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat artikel 1022 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) enkel van toepassing is als er een arbitrageovereenkomst bestaat tussen de procederende partijen. Aangezien Nina en Coastal geen partij zijn bij de overeenkomst tussen [BV I] en Prominent Daken, kan [BV I] zich niet beroepen op het arbitragebeding tegen hen.

De rechtbank heeft daarom de incidentele vordering van [BV I] afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord op 8 mei 2019. Dit vonnis is uitgesproken door mr. L. Alwin op 27 maart 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/563476 / HA ZA 18-1174
Vonnis in incident van 27 maart 2019
in de zaak van

1.NINA HOLDING B.V., te Kwintsheul, gemeente Westland,

de trust naar het recht van Massachusetts, Verenigde Staten van Amerika,
2.
COASTAL TRUST, te Lexington, Massachusetts, Verenigde Staten van Amerika,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. I.C.M.C. Henriquez-van de Wetering te Oud-Beijerland,
tegen
[BV I], te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. Chr. Groenewoud te Rotterdam.
Partijen zullen hierna afzonderlijk Nina, Coastal en [BV I] genoemd worden. Met Nina c.s. worden hierna Nina en Coastal gezamenlijk aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 november 2018, met producties;
  • de conclusie houdende exceptief verweer strekkende tot onbevoegdheid, met producties;
  • de antwoordconclusie in het bevoegdheidsincident, met één productie.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vordert Nina c.s. betaling van (in hoofdsom) € 23.354,93 ter voldoening van een vordering van de - in staat van faillissement verklaarde - vennootschap Prominent Daken B.V. (hierna: Prominent Daken) jegens [BV I], op welke vordering Nina c.s. stelt pandrecht te hebben verkregen.
2.2.
[BV I] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij beroept zich hiertoe op het arbitragebeding in artikel 21 van haar algemene voorwaarden, die volgens [BV I] van toepassing zijn op de overeenkomst tussen haar en Prominent Daken. [BV I] verwijst op dit punt naar de schriftelijke overeenkomst van 12 mei 2017 (haar productie 1).
2.3.
Nina c.s. voert verweer door – kort gezegd – aan te voeren dat de algemene voorwaarden van Prominent Daken, die geen arbitragebeding bevatten, van toepassing zijn op de overeenkomst tussen [BV I] en Prominent Daken.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.5.
Artikel 1022 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, zich onbevoegd moet verklaren, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van die overeenkomst beroept, tenzij die overeenkomst ongeldig is.
2.6.
Deze bepaling ziet alleen op het geval dat tussen de procederende partijen een arbitraal beding van toepassing is. Verg. HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7391. Nina c.s. winnen als gesteld pandhouders een door Prominent Daken verpande vordering op [BV I] uit. Het door [BV I] ingeroepen arbitraal beding maakt geen deel uit van een overeenkomst waarbij Nina c.s. partij zijn of waarop zij als rechtsopvolgers een beroep kunnen doen. Anders dan een partij die een arbitraal beding is overeengekomen, hebben Nina c.s. als gesteld pandhouders geen invloed gehad/kunnen hebben op de vraag of dat beding werd overeengekomen met [BV I]. Zij hebben evenmin, gelijk een cessionaris kan doen bij beantwoording van de vraag of hij in de rechten van een ander zal treden, een afweging kunnen maken over de vraag of zij een eventueel geschil met [BV I] uit hoofde van de overeenkomst met Prominent Daken aan arbitrage wensen te onderwerpen.
2.7.
[BV I] kan zich dus niet op grond van artikel 1022 lid 1 Rv jegens Nina c.s. beroepen op het volgens haar met Prominent Daken overeengekomen arbitraal beding. Dit reeds staat in de weg aan toewijzing van de incidentele vordering. Het geschil over de vraag of het door [BV I] ingeroepen arbitraal beding al dan niet deel uitmaakt van de overeenkomst tussen Prominent Daken en [BV I], kan onbesproken blijven.
2.8.
De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de incidentele vordering af;
3.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 8 mei 2019 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019.