ECLI:NL:RBDHA:2019:2797
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Zwitserland in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen zag door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De IND stelde dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, gebaseerd op de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat Zwitserland niet erkent dat illegaal uitgereisde Eritreeërs bij terugkeer een behandeling riskeren die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, en dat de IND zich bij de overdracht aan Zwitserland schuldig maakt aan indirect refoulement. De rechtbank oordeelde echter dat de Nederlandse rechter niet dient te treden in de vraag of de Zwitserse autoriteiten tot een inhoudelijk juist oordeel zijn gekomen. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Italië en Zwitserland had de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn aanvraag overgenomen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen en dat de IND terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de situatie van eiser wrang was, maar dat dit niet leidde tot een andere beslissing. De rechtbank benadrukte dat het aan de vreemdeling is om met concrete aanknopingspunten aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden gehanteerd. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend op 22 februari 2019.