ECLI:NL:RBDHA:2019:2658
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Libische nationaliteit bezittende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling ervan op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 februari 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij vreest dat hij na overdracht aan Bulgarije in detentie zal worden genomen, omdat zijn asielaanvraag daar mogelijk is afgewezen. Eiser heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Zwolle en een rapport van AIDA over de situatie in Bulgarije, waaruit zou blijken dat vreemdelingen in detentie worden genomen na overdracht.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat de enkele aanvaarding van het terugnameverzoek door Bulgarije niet voldoende is om te concluderen dat eiser bij overdracht gedetineerd zal worden. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na overdracht in detentie zal worden genomen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om concrete aanwijzingen te leveren dat hij in gevaar is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht is om nader onderzoek te doen naar de risico's van detentie, aangezien eiser zelf onvoldoende bewijs heeft geleverd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.