ECLI:NL:RBDHA:2019:2362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
18/8208, 18/8209, 18/8210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in het kader van nareis voor Eritrese familieleden

Op 5 maart 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 18/8208, AWB 18/8209 en AWB 18/8210, waarin eisers, familieleden van een Eritrese referente, in beroep gingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de identiteit van de gestelde ouders en broers van de referente niet voldoende was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde geboorteakten vals waren en dat de eisers niet in bewijsnood verkeerden, waardoor de staatssecretaris niet verplicht was aanvullend DNA-onderzoek aan te bieden. De rechtbank volgde de eisers niet in hun stelling dat de identiteit van de gestelde moeder kon worden vastgesteld op basis van een identiteitskaart, omdat deze niet correct was vertaald. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten van de staatssecretaris in overeenstemming waren met de geldende richtlijnen en dat de beroepen ongegrond waren. Wel werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres in de zaak AWB 18/8209, vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 18/8208, AWB 18/8209 en AWB 18/8210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2019 in de zaken tussen

[naam] , eiser in de zaak met nummer AWB 18/8208,

[naam 2], eiseres in de zaak met nummer AWB 18/8209,
[naam 3],
[naam 4],
[naam 5],
[naam 6], eisers in de zaak met nummer AWB 18/8210,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 15 februari 2018 (primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van [naam 7] (referente) van 22 mei 2017 tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eisers (de gestelde ouders en broers van referente) in het kader van nareis afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 7 oktober 2018 (bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft bij brief van 8 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 januari 2019. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, die werd vergezeld door referente en Z. Haile, tolk. Verweerder is, met voorafgaande afmelding, niet verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Aan referente is op 15 mei 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 28 van de Vw [1] . Eisers stellen de Eritrese nationaliteit te bezitten.
2. Verweerder heeft aan zijn beslissingen ten grondslag gelegd dat eiser in de zaak AWB 18/8208 (de gestelde vader van referente) zijn identiteit weliswaar heeft aangetoond, maar dat de familierechtelijke relatie met referente niet is aangetoond nu de overgelegde geboorteakte van referente, net als die van haar gestelde broers, vals is bevonden. Volgens verweerder heeft eiseres in de zaak AWB 18/8209 (de gestelde moeder van referente) haar identiteit niet aangetoond omdat zij geen identiteitsdocument heeft overgelegd. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat haar dit niet kan worden toegerekend. De familierechtelijke relatie met referente is evenmin aangetoond vanwege de vals bevonden geboorteakte van referente. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eisers in de zaak AWB 18/8210 (de gestelde broers van referente) niet voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van een mvv op grond van artikel 8 EVRM [2] , omdat de aanvragen van de gestelde ouders van referente ook zijn afgewezen. Door geen mvv te verlenen worden de broers en gestelde ouders van referente niet van elkaar gescheiden. Zij kunnen hun familieleven buiten Nederland voortzetten nu zij momenteel met hun ouders in Eritrea verblijven.
3. Eisers stellen dat de identiteit van de gestelde moeder van referente kan worden vastgesteld, en dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de door haar overgelegde identiteitskaart. De overgelegde geboorteakten zijn ten onrechte vals bevonden. Verweerder had op grond van Werkinstructie 2016/7 (de Werkinstructie) de mogelijkheid moeten bieden om een zienswijze in te dienen over de bevindingen van Bureau Documenten en nader onderzoek moeten aanbieden omdat sprake is van bewijsnood met betrekking tot het overleggen van officiële stukken. Eisers wijzen verder op de overgelegde doopakten, foto’s van het gezin en doktersverklaring van het jongste broertje [naam 6] . Verweerder heeft ten onrechte geen aanvullend DNA-onderzoek aangeboden op grond van zijn beleid zoals opgenomen in de uitspraken van de Afdeling van 16 mei 2018 [3] , nu zowel officiële als onofficiële documenten zijn overgelegd. Verweerder mag niet afzien van het aanbieden van een dergelijk onderzoek enkel omdat vervalste documenten zijn overgelegd. De bestreden besluiten zijn verder genomen in strijd met verschillende bepalingen van Richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn), aldus eisers.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens hoofdstuk C1/4.4.6 van de Vc [4] moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vw of een gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, de gestelde familierelatie aantonen door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit van de vreemdeling aantoont. Indien de vreemdeling het benodigde document niet kan overleggen, moet hij of het gezinslid aannemelijk maken dat het ontbreken van dit document niet aan hem is toe te rekenen. Indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document niet aan hem is toe te rekenen, moet de vreemdeling zijn identiteit op een andere wijze kenbaar maken.
5. In een brief van verweerder van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal [5] heeft verweerder een nieuwe vaste gedragslijn neergelegd die van toepassing is op zowel nieuwe als lopende aanvragen. In de hiervoor genoemde uitspraken van 16 mei 2018 legt de Afdeling deze gedragslijn als volgt uit. Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is. De rechtbank zal de bestreden besluiten volgens de nieuwe gedragslijn beoordelen.
6. Eisers worden gevolgd in hun stelling dat verweerder in de bezwaarfase ten onrechte voorbij is gegaan aan de identiteitskaart van de gestelde moeder van referente, zoals verweerder ook erkent in zijn verweerschrift. Verweerder wordt niet gevolgd in zijn primaire standpunt in zijn verweerschrift dat de identiteit van de moeder van referente niet is aangetoond met deze identiteitskaart enkel omdat hiervan geen vertaling is overgelegd. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting een bevestiging overgelegd van de verzending van de identiteitskaart met bijbehorende vertaling per fax op 5 maart 2018, waarmee een correcte verzending van de identiteitskaart met vertaling is aangetoond. Het bestreden besluit in de zaak van de gestelde moeder van referente is om deze reden niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid, dan wel niet deugdelijk gemotiveerd. Gelet op het subsidiaire standpunt van verweerder in het verweerschrift dat het aantonen van de identiteit van de gestelde moeder van referente niet kan leiden tot een andere uitkomst omdat de familierechtelijke relatie tussen haar en referente niet aannemelijk is gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [6] te passeren en het bestreden besluit in stand te laten. Niet aannemelijk is dat eisers door het geconstateerde gebrek in hun belangen zijn geschaad. Over de familierechtelijke relatie tussen betrokkenen overweegt de rechtbank als volgt.
7. Bureau documenten heeft vastgesteld dat de toegezonden gestelde officiële geboorteakten van referente en de gestelde broers van referente niet bevoegd opgemaakt en afgegeven zijn. Verweerder stelt terecht dat eisers hiervoor geen steekhoudende verklaring hebben gegeven. De enkele stelling dat de akten van de lokale administratie zijn ontvangen en dus authentiek moeten zijn is terecht onaannemelijk geacht, nu de onderzochte akten vals zijn bevonden gelet op de afwijking in de verschijningsvorm, opmaak en afgifte en het beschikbare vergelijkingsmateriaal. In de 'toelichting conclusies' van het rapport is bovendien opgenomen dat het oordeel 'vals' betekent dat er absolute zekerheid is dat de documenten vals zijn.
De gestelde omstandigheid dat verschillende 'templates' voorhanden zijn in Eritrea om geboorteaktes te maken, betekent op zichzelf beschouwd nog niet dat geboorteaktes door Bureau Documenten niet als vals kunnen worden beoordeeld. Zoals uit de rechtspraak van de Afdeling volgt, is een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies aan de IND [7] ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waarvan de IND in beginsel mag uitgaan. De uitkomst van het advies kan slechts met succes worden bestreden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen. Het stond eisers vrij een dergelijk tegenbewijs te leveren, maar hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt. Eisers worden daarom niet gevolgd in hun stelling dat de overgelegde geboorteakten ten onrechte vals zijn bevonden.
8. De stelling van eisers dat verweerder hen op grond van de Werkinstructie de mogelijkheid had moeten bieden om een zienswijze in te dienen over de bevindingen van Bureau Documenten omdat zij in bewijsnood verkeren wat betreft het overleggen van officiële stukken slaagt niet. Verweerder stelt in zijn verweerschrift terecht dat volgens paragraaf 2.1.1.1 van de Werkinstructie nader onderzoek kan worden aangeboden indien sprake is van bewijsnood, en dat niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is in het geval van eisers. Verweerder werpt eisers op dit punt terecht tegen dat zij geen aannemelijke verklaringen hebben afgelegd over het ontbreken van officiële documenten ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie. Ook wijst verweerder er terecht op dat de genoemde paragraaf van de Werkinstructie een bevoegdheid, en dus geen verplichting bevat om de gelegenheid te bieden tot het indienen van een zienswijze.
9. Verweerder wordt eveneens gevolgd in zijn standpunt dat de door eisers overgelegde doopakten, foto’s van het gezin en doktersverklaring van het jongste broertje [naam 6] niet kunnen worden aangemerkt als substantiële indicatieve documenten ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie. De doopaktes zijn niet door de Eritrese overheid afgegeven. Onduidelijk is welke instantie de doktersverklaring heeft afgegeven en ook is onduidelijk op basis van welke gegevens deze is verstrekt. Verweerder werpt eisers ook terecht tegen dat deze stukken niet zijn onderzocht op echtheid, nu eisers middels een brief van 7 december 2017 zijn verzocht deze stukken op te sturen naar Bureau Documenten voor onderzoek, en zij dit hebben nagelaten. Ten aanzien van de overgelegde foto’s stelt verweerder terecht dat deze de familieband niet kunnen aantonen of aannemelijk maken, reeds nu deze geen persoonsgegevens bevatten. De enkele gestelde omstandigheid dat referente consistent heeft verklaard over de familierechtelijke relatie doet aan het ontbreken van substantiële indicatieve stukken niet af.
10. Anders dan zoals gesteld door eisers, hoefde verweerder geen aanvullend DNA-onderzoek aan te bieden op grond van zijn beleid zoals opgenomen in de uitspraken van de Afdeling van 16 mei 2018. Verweerder ziet volgens dit beleid af van het aanbieden van aanvullend onderzoek in geval sprake is van een contra-indicatie. Gelet op het feit dat een valse geboorteakte van referente is overgelegd, is er in dit geval sprake van een contra-indicatie, op grond waarvan verweerder mocht afzien van nader onderzoek.
11. Verweerder heeft gezien het voorgaande gehandeld in overeenstemming met zijn vaste gedragslijn. Het beroep van eisers op de Gezinsherenigingsrichtlijn treft geen doel, omdat uit de eerder aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 16 mei 2018 volgt dat de vaste gedragslijn van verweerder in overeenstemming is met deze richtlijn.
12.
De conclusie is dat de beroepen ongegrond zijn. Gelet op het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit in de zaak met nummer AWB 18/8209 is er in die zaak aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten van eiseres in die zaak, vast te stellen op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in de zaak met nummer AWB 18/8209, ten bedrage van € 1.024,- (duizendvierentwintig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018: 1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1638, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en ECLI:NL:RVS: 2018:1640.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Immigratie- en Naturalisatiedienst.