7.5Uit het voorgaande volgt dat thans nog niet duidelijk is of de opvang die verweerder voorlopig aan verzoeker heeft aangeboden in de VBL voor hem adequaat is in het licht van de medische verklaringen van de GGD en [naam 1] , of dat plaatsing in [naam 1] is aangewezen. Verweerder heeft in dit geval dan ook ten onrechte zonder nader onderzoek volstaan met het aanbod van onderdak in de VBL. Verweerder zal nu eerst door de medisch deskundigen van [naam 1] moeten laten onderzoeken, op basis van de reeds beschikbare medische informatie over verzoeker, of het bieden van onderdak in de VBL voor hem geschikt is of dat plaatsing in [naam 1] is aangewezen. Voor zover zij tot de conclusie komen dat de VBL voor verzoeker geen geschikte vorm van opvang is, en voor zover plaatsing van verzoeker in [naam 1] niet mogelijk is, zal verweerder nader moeten onderzoeken welke adequate vorm van opvang voor verzoeker wel beschikbaar is, en moeten bewerkstelligen dat hij daar ook feitelijk wordt toegelaten. Het standpunt van verweerder dat het aan verzoeker is om het aangeboden onderdak in de VBL te aanvaarden indien plaatsing in [naam 1] niet tot de mogelijkheden behoort, kan daarom niet zonder meer worden gevolgd.
Hierna heeft deze rechtbank en zittingsplaats, in de uitspraak van 29 maart 2018 (AWB 18/1116), in verband met het tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar ingestelde beroep, onder meer het volgende overwogen:
10. In eerdergenoemde uitspraak van 23 november 2017 van deze rechtbank en zittingsplaats wordt in overweging 7.5 onder meer het volgende overwogen.“Verweerder zal nu eerst door de medisch deskundigen van [naam 1] moeten laten onderzoeken, op basis van de reeds beschikbare medische informatie over verzoeker, of het bieden van onderdak in de VBL voor hem geschikt is of dat plaatsing in [naam 1] is aangewezen. Voor zover zij tot de conclusie komen dat de VBL voor verzoeker geen geschikte vorm van opvang is, en voor zover plaatsing van verzoeker in [naam 1] niet mogelijk is, zal verweerder nader moeten onderzoeken welke adequate vorm van opvang voor verzoeker wel beschikbaar is, en moeten bewerkstelligen dat hij daar ook feitelijk wordt toegelaten.”
11. Uit voorgaande overweging leidt de rechtbank af dat het nader onderzoek diende plaats te vinden op basis van de reeds beschikbare medische informatie waarvoor verweerder zes weken de tijd is gegund. Voorts zijn sinds de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2018 ruim twee maanden verstreken. Gelet hierop heeft verweerder reeds meer dan zes weken en inmiddels ruim drie maanden de tijd gehad om een besluit op bezwaar te nemen. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding een andere termijn te stellen dan de termijn van twee weken als genoemd in artikel 8:55d, eerste lid, van de . (…)
8. Het meest verstrekkende geschilpunt is of eiser procesbelang heeft bij het onderhavige beroep. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat dat belang ontbreekt, omdat eiser geen opvang van verweerder (in de VBL of in [naam 1] / [naam 2] ) zou wensen. Daarvoor is redengevend dat eiser steeds bestreden heeft dat de VBL voor hem, gezien zijn medische beperkingen en problemen, een passende vorm van opvang kan zijn. Er is, bij gegrondbevinding van die bezwaren van eiser tegen die opvang, geen sprake van onwil maar van onmacht, terwijl verweerder in wezen voortdurend alleen de VBL als opvangvoorziening aan eiser heeft aangeboden. Ten aanzien van [naam 1] / [naam 2] heeft verweerder tot heden ook nog steeds niet nader onderzocht of die vorm van opvang wel adequaat en beschikbaar is voor eiser. Tot op heden heeft eiser daar alleen op basis van vrijheidsontnemende maatregelen verbleven. Dat eiser er steeds op heeft gewezen en heeft aangevoerd dat het niet zijn voorkeur heeft om op basis van vreemdelingrechtelijke vrijheidsontnemende maatregelen of gedwongen opname op grond van de Wet bijzondere opneming psychiatrische patiënten daar te verblijven, rechtvaardigt niet de conclusie dat eiser de door verweerder geboden opvang, die voor hem adequaat zou zijn, niet wenst te aanvaarden. De rechtbank verwijst in dit verband in het bijzonder naar de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 november 2017. Daarin is geoordeeld dat, voor zover geconcludeerd wordt dat de VBL voor eiser geen geschikte vorm van opvang is en plaatsing van eiser in [naam 1] niet mogelijk is, verweerder nader zal moeten onderzoeken welke adequate vorm van opvang voor eiser wel beschikbaar is en moeten bewerkstelligen dat hij daar ook feitelijk wordt toegelaten. Gelet daarop kan thans niet gezegd worden dat eiser onwillig is om de door verweerder aangeboden passende en voor hem als adequaat aangemerkte opvang, te accepteren. In het licht van het voorgaande en gelet op hetgeen eiser beoogt met deze beroepsprocedures zoals is uiteengezet onder rechtsoverweging 2, heeft eiser, een toereikend belang bij beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit.
9. Ten aanzien van eisers beroep voor zover dat is gericht tegen het primaire standpunt van verweerder in het bestreden besluit, te weten de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals deze rechtbank en zittingsplaats eerder, bij de uitspraak van 23 november 2017, inzake de opvang van eiser heeft geoordeeld, rust, in het licht van de artikelen 3 en 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), op verweerder – en niet een ander bestuursorgaan – de verplichting aan eiser als niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, in het licht van zijn persoonlijke omstandigheden, noodzakelijke en adequate opvang te bieden om zijn fysieke en psychische integriteit te waarborgen (vgl. ook de uitspraken van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep van 26 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3415 en ECLI:NL:CRVB:2015:3834). Die verplichting rust derhalve niet op de gemeente Amsterdam. Het argument van verweerder dat eiser geen belang heeft bij opvang door verweerder, omdat eiser opvang wordt verleend door de gemeente Amsterdam, is dan ook niet steekhoudend. Dit geldt temeer nu de opvang die de gemeente Amsterdam aan eiser bood in de opvanglocatie Daalburgh, zoals van die zijde ter zitting ook is bevestigd, voorwaardelijk was in afwachting van de beslissing van verweerder over (passende) opvang voor eiser. Verweerder heeft dus ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond slaagt. 10. Ten aanzien van eisers beroep voor zover dat is gericht tegen het subsidiaire standpunt van verweerder, namelijk de ongegrondverklaring van het bezwaar omdat eiser geen toestemming zou hebben gegeven voor medisch onderzoek, oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de twee voornoemde uitspraken van 23 november 2017 en 29 maart 2018 volgt dat verweerder nog noodzakelijk geacht nader onderzoek diende te (laten) verrichten (door bijvoorbeeld de medisch deskundigen van [naam 1] ) op basis van de reeds beschikbare medische informatie over eiser. Verweerders standpunt dat eiser hem geen ondertekende toestemmingsverklaring heeft doen toekomen en dat het derhalve voor verweerder niet mogelijk was om nader onderzoek te verrichten, kan om die reden niet worden gevolgd. Ook in zoverre slaagt het beroep.
11. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit gelet op het voorgaande vernietigen. Verweerder heeft de artikelen 3:2, 7:12 en 8:72, vierde lid, Awb geschonden.
12. De rechtbank zal hierna onderzoeken of zij zelf in de zaak kan voorzien.
13. De rechtbank stelt vast dat de rechtbank verweerder meermalen heeft opgedragen, althans in ieder geval de gelegenheid heeft gegeven, zoals blijkt uit de hiervoor onder rechtsoverweging 7 weergegeven uitspraken, om nader onderzoek te verrichten naar de vraag of de VBL een adequate opvangvoorziening voor eiser is gezien zijn medische beperkingen en of verweerder daarom – in het licht van de artikelen 3 en 8 EVRM – met het aanbod tot opvang aldaar kan volstaan. Verweerder heeft dat nader onderzoek niet verricht. Bij die stand van zaken moet de rechtbank ervan uitgaan dat verweerder de stellingen van eiser over de voorwaarden die aan de opvang van eiser moeten worden verbonden, niet langer bestrijdt en niet langer betwist dat opvang in de VBL van eiser in het licht van de artikelen 3 en 8 EVRM niet kan worden gevergd. Verweerder heeft ook niet onderzocht of onderbouwd dat opvang van eiser in [naam 1] /VBL mogelijk is en in het licht van de artikelen 3 en 8 EVRM een adequate opvang voor eiser kan vormen. Dat eiser daar bij wijze van detentie ondergebracht is geweest, betekent nog niet dat [naam 1] / [naam 2] voor hem een adequate vorm van opvang is. Daarbij is van belang dat verweerder bij het bestreden besluit een brief van [naam 1] / [naam 2] van 23 maart 2018 heeft gevoegd. In die brief geeft [naam 1] / [naam 2] aan dat aanmelding en onderzoek voor plaatsing in [naam 1] / [naam 2] via het MOO Amsterdam verloopt. Die route heeft verweerder ook niet bewandeld.
14. Verweerders standpunt in zijn brief van 1 november 2018 dat eiser zelf een zorgverlener zou moeten bewegen tot het bieden van een woonomgeving die voor eiser gelet op zijn medische toestand adequaat is, brengt nog niet mee dat verweerder niet gehouden is aan eiser een vorm van opvang te bieden in het licht van de artikelen 3 en 8 EVRM. Uitgangspunt is immers dat eiser in deze zaak van verweerder adequate opvang wenst en niet om zorgverlening verzoekt.
15. Verweerder heeft niet bestreden dat opvang in de opvanglocatie Daalburgh van het Leger des Heils in Amsterdam voor eiser wel een adequate vorm van opvang is. Verweerder heeft meermalen geen gehoor gegeven aan hetgeen hem bij uitspraken van deze rechtbank was opgedragen. Ook in deze procedure heeft hij zich niet bereid verklaard onmiddellijk gehoor te geven aan de oproep noodzakelijk onderzoek te verrichten. Eiser behoeft stante pede adequate opvang. Tegen die achtergrond ziet de rechtbank geen andere oplossing dan op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, Awb zelf in de zaak te voorzien door verweerder op dragen eiser onmiddellijk op verweerders kosten op te vangen in opvanglocatie Daalburgh. Indien plaatsing daar feitelijk onmogelijk blijkt, dient verweerder eiser onmiddellijk opvang te bieden of te doen bieden in een vergelijkbare voorziening elders.
16. Verweerder dient op grond van 8:74 Awb het van eiser nageheven griffierecht aan hem te vergoeden.
17. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 2.048,- (1 punt per beroepschrift (3 beroepschriften totaal) en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).