ECLI:NL:RBDHA:2019:2304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
C/09/566333 / KG ZA 19-32
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervreemding van in beslag genomen voertuigen in kort geding tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag werd behandeld, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eisers zijn met elkaar gehuwd en maken gebruik van een bedrijfsloods. In het kader van een strafzaak tegen [eiser sub 1], die als verdachte wordt aangemerkt, heeft de politie op 4 september 2018 drie voertuigen in beslag genomen. De Staat heeft aangekondigd deze voertuigen te willen vervreemden vanwege dreigende waardedaling en oplopende bewaarkosten. Eisers vorderden in kort geding dat de Staat zou worden verboden de voertuigen te vervreemden en stelden dat de Staat onrechtmatig handelt door dit voornemen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de handelwijze van de Staat binnen zijn beleidsvrijheid valt en dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. De vorderingen van eisers werden afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de rechtmatigheid van het beslag niet ter discussie staat in dit kort geding en dat de Staat de bevoegdheid heeft om tot vervreemding over te gaan, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De emotionele waarde die eisers aan de voertuigen hechten, kan de economische waarde niet beïnvloeden. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/566333 / KG ZA 19-32
Vonnis in kort geding van 27 februari 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] te [plaats 1], gemeente [gemeente]

2.
[eiseres sub 2]te [plaats 1], gemeente [gemeente],
eisers,
advocaat mr. M.E. Hissel te Maastricht,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid, meer specifiek het Openbaar Ministerie, Arrondissementsparket Limburg)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S.J.M. Bouwman te Den Haag.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘[eiser sub 1 c.s.]’ en ieder afzonderlijk respectievelijk als ‘[eiser sub 1]’ en ‘[eiseres sub 2]’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de op 13 februari 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Aan de pleitnota van [eiser sub 1 c.s.] zijn nog nadere producties gehecht. Deze producties worden door de voorzieningenrechter niet in aanmerking genomen, omdat deze niet tijdig (meer dan vierentwintig uur voor de zitting, vgl. artikel 6.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie) zijn overgelegd. Bovendien zijn de stukken ook niet voorafgaand aan de zitting aan (in elk geval) de Staat verstrekt, zodat de Staat in zijn verweer zou worden geschaad als de stukken wel in aanmerking worden genomen.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser sub 1 c.s.] zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
Ten behoeve van de uitoefening van hun gezamenlijke onderneming maken [eiser sub 1 c.s.] gebruik van een bedrijfsloods te [plaats 2] (hierna: de bedrijfsloods).
2.3.
Op 4 september 2018 is de politie binnengetreden in de bedrijfsloods in verband met de verdenking dat daar harddrugs werden vervaardigd. Bij die inval zijn vier medeverdachten van [eiser sub 1] aangehouden. [eiser sub 1] zelf is op dezelfde dag buiten heterdaad aangehouden op verdenking van het medeplegen van de productie van harddrugs. Zijn voorlopige hechtenis is op 18 oktober 2018 onder voorwaarden geschorst. De strafzaak loopt nog en [eiser sub 1] wordt als verdachte aangemerkt.
2.4.
Bij de inval op 4 september 2018 zijn onder andere drie voertuigen van [eiser sub 1 c.s.] op grond van artikel 94a lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in beslag genomen, te weten:
 een camper, een Fiat met kenteken [nummer I] (hierna: de camper);
 een Volkswagen buggy, met kenteken [nummer II] (hierna: de buggy);
 een bestelauto, een Fiat met kenteken [nummer III] (hierna: de bestelauto).
De bestelauto wordt door [eiser sub 1] (of [eiser sub 1 c.s.]) geleased en is inmiddels aan [eiser sub 1 c.s.] teruggegeven.
2.5.
De buggy is op 3 oktober 2018 bij Domeinen Roerende Zaken getaxeerd op een waarde van € 3.000,=. In het taxatierapport staat vermeld:
“betreft een strandbuggy welke in matige staat verkeert. bodywork heeft rondom diverse krassen, beschadigingen en scheuren Interieur is vuil en beschadigd, stoelbekleding is op diverse plekken gescheurd en vertoont slijtageplekken lvl stoel is vervangen door een kuipstoel”
2.6.
De camper is op 17 oktober 2018 bij Domeinen Roerende Zaken getaxeerd op een waarde van € 10.000,=. In het taxatierapport staat vermeld:
“Camper verkeerd in een gebruikte staat met rondom herstelde schades en gebruikers krassen .
De wanden zitten onder de kleine lakschades, deukjes en krimp scheurtjes. De v en A bumper zijn licht beschadigd en er zijn div breuken waarneembaar.
Het interieur van de camper doet gedateerd aan en rondom zijn gebruikers sporen zichtbaar.
De motorische staat is onbekend.
Voor meer info zie foto’s.
Taxatie heeft plaatsgevonden doormiddel van prijs vergelijking van gelijkwaardige Campers”
2.7.
Bij brieven van respectievelijk 17 oktober 2018 (de camper) en 14 november 2018 (de buggy) heeft de officier van justitie aan [eiser sub 1] onder verwijzing naar artikel 117 Sv medegedeeld voornemens te zijn tot tussentijdse verkoop van de camper en de buggy over te willen gaan, vanwege dreigende waardedaling en/of oplopende bewaarkosten. Daarbij is tevens medegedeeld dat de voertuigen aan [eiser sub 1] teruggegeven kunnen worden, tegen betaling van zekerheid van een bedrag van € 8.000,= voor de camper en € 3.000,= voor de buggy.
2.8.
Bij brief van 31 oktober 2018 heeft [eiser sub 1] bezwaar gemaakt tegen het voornemen om tot tussentijdse verkoop van de camper en de buggy over te gaan. Aangegeven is dat de bezwaren van dreigende waardedaling en oplopende bewaarkosten kunnen worden ondervangen doordat [eiser sub 1] beide voertuigen gratis in bewaring kan houden. Daarbij kunnen de sleutels en papieren worden afgegeven en kan een wielklem op de voertuigen worden geplaatst, zodat de voertuigen niet vervreemd of verkocht kunnen worden. [eiser sub 1] kan dan ook zorgen voor onderhoud van de voertuigen, zodat van waardedaling geen sprake zal zijn. De officier van justitie heeft bericht dat niet ingegaan zal worden op de namens [eiser sub 1] voorgestelde alternatieven ten aanzien van de bewaring van de voertuigen

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1 c.s.] vorderen, na in de pleitaantekeningen geformuleerde eiswijziging, zakelijk weergegeven:
1. te bepalen dat de Staat met het vervreemdingsbesluit in dit geval een onrechtmatige daad begaat;
2. de Staat te verbieden de camper en de buggy te vervreemden (in elk geval tot na de uitspraak inzake de ontnemingsmaatregel en pas nadat duidelijk is dat [eiser sub 1 c.s.] de eventueel opgelegde maatregel niet kan voldoen);
3. zo nodig de Staat te gebieden in te gaan op de oplossing van [eiser sub 1 c.s.] om de camper en de buggy gratis te stallen en te onderhouden;
met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe voeren [eiser sub 1 c.s.] – samengevat – het volgende aan. De Staat pleegt een onrechtmatige daad door de voertuigen te vervreemden, terwijl er een kosteloze oplossing is aangereikt. [eiser sub 1 c.s.] hebben een alternatief geboden waarbij zowel voor gratis stalling als onderhoud gezorgd zal worden. Dit zal zowel de Staat als [eiser sub 1 c.s.] veel kosten besparen en zal het minst tot schade leiden. Daarbij zijn waarborgen tegen vervreemding door [eiser sub 1 c.s.] van de voertuigen geboden. De Staat heeft dit voorstel zonder nadere toelichting terzijde geschoven. De Staat schaadt [eiser sub 1 c.s.] onnodig, handelt onzorgvuldig en schendt zijn zorgplicht. [eiser sub 1 c.s.] worden zowel financieel als emotioneel – vanwege de emotionele waarde die de buggy voor hen heeft – geschaad. Verder geldt in de strafzaak dat [eiser sub 1] een andere rol inneemt dan de andere verdachten en dat hij meer slachtoffer dan dader is. [eiser sub 1] betwist met klem het tenlastegelegde wederrechtelijk verkregen voordeel. [eiser sub 1 c.s.] kunnen niet inzien waarom het openbaar ministerie niet meer terughoudendheid betracht ten aanzien van het te voeren beleid inzake de vervreemding van de buggy en de camper, die beiden aantoonbaar geen vrucht zijn van wederrechtelijk verkregen voordeel. De eventuele ontnemingsmaatregel zal bovendien alleen gericht zijn tegen [eiser sub 1]. Verknochtheid staat er aan in de weg dat die ontnemingsmaatregel ook [eiseres sub 2] treft. Omdat [eiser sub 1 c.s.] in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, zijn de voertuigen voor de helft van haar. Deze kunnen daarom niet zonder meer worden vervreemd ten behoeve van het verkrijgen van eventueel verhaal op [eiser sub 1]. Tot slot geldt dat zowel artikel 7 en 10 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen door de Staat niet in acht worden genomen.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In dit geding komen [eiser sub 1 c.s.] op tegen de aangekondigde vervreemding van de camper en de buggy op grond van artikel 117 Sv. Omdat [eiser sub 1 c.s.] hun vorderingen gronden op onrechtmatig handelen van de Staat, is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
4.2.
De Staat in zijn verweer is ingegaan op de rechtmatigheid van het beslag en stelt daarover terecht dat die rechtmatigheid in dit kort geding niet ter discussie staat. De vraag naar de rechtmatigheid van het beslag als zodanig ligt dan ook niet ter beoordeling aan de voorzieningenrechter voor. Overigens geldt ten aanzien van de vraag naar de rechtmatigheid van het beslag dat die desgewenst aan de orde kan worden gesteld in een klaagschrift ex artikel 552a Sv. Volgens vaste jurisprudentie heeft deze procedure te gelden als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die de weg naar de burgerlijke rechter – gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht – in beginsel uitsluit.
4.3.
In dit kort geding is derhalve uitsluitend aan de orde de vraag of het OM door de (voorgenomen) vervreemding van de buggy en de camper onrechtmatig jegens [eiser sub 1 c.s.] handelt. In dat kader stelt de voorzieningenrechter voorop dat op grond van artikel 117 Sv aan het OM de bevoegdheid toekomt om – voorafgaand aan een beslissing van de strafrechter met betrekking tot in beslag genomen goederen – over te gaan tot vervreemding of vernietiging van voorwerpen, voor zover deze niet geschikt zijn voor opslag, de kosten van bewaring niet in een redelijke verhouding tot de waarde van de goederen staan dan wel de goederen vervangbaar zijn en de tegenwaarde hiervan eenvoudig kan worden bepaald. De Staat stelt terecht dat de wetgever hierbij in het bijzonder (ook) aan auto’s heeft gedacht. De Staat stelt verder terecht dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de afgifte door het openbaar ministerie van een machtiging tot vervreemding ex artikel 117 Sv niet vooraf door een rechter te laten toetsen (zie Kamerstukken II, 1993-1994, 23 693, nr. 3). Tegen een dergelijke machtiging staat ook geen beklag op grond van artikel 552a Sv open (zie HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:BN8503). Bij het wel of niet afgeven van een machtiging tot vervreemding komt de officier van justitie dus een ruime beleidsvrijheid toe. Dat betekent dat slechts sprake kan zijn van onrechtmatig handelen aan de zijde van de Staat als moet worden geoordeeld dat het OM, na afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet tot het afgeven van de desbetreffende machtiging kan komen. Daarvan is in dit geval geen sprake. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.4.
[eiser sub 1 c.s.] hebben allereerst gesteld dat de vervreemding onrechtmatig is, omdat zij een alternatief voor de stallingskosten en de dreigende waardevermeerdering hebben aangeboden in die zin dat zij zelf voor de stalling en onderhoud zullen zorgdragen. Van de Staat kan echter niet gevergd worden dat met dit voorstel wordt ingestemd. Nog daargelaten de vraag of de door [eiser sub 1 c.s.] beoogde particuliere bewaring bij een strafvorderlijk beslag wenselijk is, stelt de Staat terecht dat een systeem van grootschalige particuliere en gesnipperde bewaring waarop toezicht moet worden gehouden niet wenselijk en hanteerbaar is. Met de Staat is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet valt in te zien waarom op dit punt ten aanzien van [eiser sub 1 c.s.] een uitzondering gemaakt moet worden. De Staat handelt dus niet onrechtmatig door niet in te gaan op het door [eiser sub 1 c.s.] geboden alternatief.
4.5.
De stelling dat een eventuele ontnemingsmaatregel aan [eiser sub 1] verknocht zal zijn en niet verhaald mag worden op goederen die mede-eigendom zijn van [eiseres sub 2], baat [eiser sub 1 c.s.] niet. Uitgangspunt bij een gemeenschap van goederen is dat echtgenoten ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van goederen en dat echtgenoten ook gezamenlijk aansprakelijk zijn voor schulden die tijdens het huwelijk zijn ontstaan. Dat een schuld aan een van de echtgenoten verknocht is en daarom niet op de goederen van de gemeenschap mag worden verhaald, wordt niet snel aangenomen. De enkele stelling dat [eiseres sub 2] niet op de hoogte was van (voor zover een veroordeling volgt) het strafrechtelijk verwijtbaar handelen van [eiser sub 1] is onvoldoende om aan te nemen dat de eventuele ontnemingsmaatregel als verknocht aan [eiser sub 1] zal worden aangemerkt. Dit brengt derhalve ook niet mee dat het Openbaar Ministerie thans vanwege de mede-eigendom van [eiseres sub 2] niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot vervreemding van de buggy en de camper over te gaan.
4.6.
Ook de thans getaxeerde waarde van de buggy en de camper maken de beslissing om tot vervreemding over te gaan niet onrechtmatig. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat [eiser sub 1 c.s.] geen risico lopen dat de buggy en de camper voor een lager bedrag dan de taxatiewaarde worden verkocht, omdat in dat geval alsnog de taxatiewaarde ten behoeve van [eiser sub 1 c.s.] zal worden uitgekeerd. [eiser sub 1 c.s.] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de getaxeerde waarde zodanig onjuist is, dat zij bij vervreemding tegen deze taxatiewaarde financieel worden benadeeld. De Staat heeft onderbouwde taxatierapporten overgelegd. Het had op de weg van [eiser sub 1 c.s.] gelegen te concretiseren waarom die taxatierapporten onjuist zijn. De stelling dat op Marktplaats vergelijkbare voertuigen voor een hogere prijs worden aangeboden is daartoe ontoereikend. Uit de stellingen van [eiser sub 1 c.s.] is onvoldoende af te leiden dat de op Marktplaats aangeboden voertuigen inderdaad vergelijkbaar zijn met de buggy en de camper. Bovendien is ook niet relevant wat de vraagprijs van een voertuig op Marktplaats is. Relevant is tegen welke waarde een vergelijkbaar voertuig binnen een redelijke termijn daadwerkelijk verkocht wordt. Daarover stellen [eiser sub 1 c.s.] niets. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter ten aanzien van de waarde van de voertuigen nog op dat hij niet te kort wil doen aan de emotionele waarde die [eiser sub 1 c.s.] aan de voertuigen (althans de buggy) hechten. De emotionele waarde beïnvloedt echter de economische waarde van de voertuigen niet en kan ook niet leiden tot de conclusie dat de vervreemding van de voertuigen onrechtmatig is.
4.7.
[eiser sub 1 c.s.] hebben ten aanzien van de waarde van de buggy en de camper ook nog gesteld dat de kans groot is dat de eventuele ontnemingsvordering veel lager zal zijn dan de opbrengst van de voertuigen. Naar de voorzieningenrechter begrijpt stellen [eiser sub 1 c.s.] dat zij vanwege de emotionele waarde die zij aan de buggy hechten onnodig hard worden getroffen, terwijl met het oog op de hoogte van de eventuele ontnemingsvordering beslag op (en in het verlengde daarvan vervreemding van) beide voertuigen niet nodig is. Nog daargelaten dat naar de vraag over de rechtmatigheid van (de omvang van) het beslag de procedure van artikel 552a Sv open staat – en het dus in beginsel niet aan de voorzieningenrechter is om daarover te oordelen – heeft de Staat toegelicht dat beslag op beide voertuigen door hem in verband met de mogelijke omvang van de eventuele ontnemingsvordering nodig wordt geacht. In het licht van deze toelichting hebben [eiser sub 1 c.s.] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de ontnemingsvordering zo laag zal uitvallen dat het beslag in omvang beperkt kan worden, althans dat het om die reden onrechtmatig is om tot vervreemding van beide voertuigen over te gaan. Ook de stellingen van [eiser sub 1 c.s.] met betrekking tot de rol van [eiser sub 1] in de strafzaak kunnen niet leiden tot het oordeel dat de Staat bij de beslissing tot vervreemding buiten zijn beleidsvrijheid treedt. Het is aan de strafrechter om daarover te oordelen, de voorzieningenrechter kan daarop in dit kort geding niet vooruitlopen.
4.8.
Anders dan [eiser sub 1 c.s.] stellen is ook niet aan de orde dat bij de beslissing tot vervreemding artikel 10 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen niet in acht wordt genomen. In genoemd artikel staat slechts vermeld welke artikelen als bedoeld in artikel 117 Sv lid 2 onder b en c
in elk gevalworden aangemerkt als artikelen waarvan de kosten van bewaring niet in verhouding staan tot hun waarde (auto’s met een waarde van minder dan € 600,=) en artikelen die vervangbaar zijn en waarvan de waarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald (auto’s met een waarde tussen € 600,= en € 3.000,=). Dat betekent niet de auto’s met een hogere waarde niet onder de werking van artikel 117 Sv vallen.
4.9.
Slotsom van het vorenstaande is dat de handelwijze van de Staat om over te gaan tot vervreemding van de buggy en de camper valt binnen de beleidsvrijheid van de Staat. Er is van onrechtmatig handelen geen sprake en daarmee komen de vorderingen van [eiser sub 1 c.s.] niet voor toewijzing in aanmerking. Dit wordt niet anders door het aanbod van [eiser sub 1 c.s.] om een bijdrage te leveren aan de stallingskosten van de voertuigen (€ 25,= per voertuig per dag), nog daargelaten dat [eiser sub 1 c.s.] – gezien hun eigen stelling dat zij niet de financiële mogelijkheid hebben zekerheid te stellen voor de buggy – niet aannemelijk hebben gemaakt de financiële middelen te hebben een reële bijdrage in de stallingskosten te leveren. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter op dat de vordering sub 1 ook bij een andere conclusie niet toewijsbaar geweest zou zijn. Die vordering komt immers neer op een verklaring voor recht. Een kort geding leent zich niet voor het geven van een verklaring voor recht. De stelling van [eiser sub 1 c.s.] dat de Staat artikel 7 van het Besluit in beslaggenomen voorwerpen niet in acht neemt kan, tot slot, onbesproken blijven, nu die stelling niet kan leiden tot toewijzing van enige vordering van [eiser sub 1 c.s.]
4.10.
[eiser sub 1 c.s.] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1 c.s.] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser sub 1 c.s.] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2019.
idt