ECLI:NL:RBDHA:2019:2222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
18/7593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asiel nareis aanvragen voor meerderjarige zonen van referent met verbroken gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2019 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van vier meerderjarige zonen van een referent die asiel heeft verkregen. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis zijn afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband tussen de referent en zijn zonen was verbroken. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had terecht als contra-indicatie tegengeworpen dat de oudste zoon in zijn eigen onderhoud voorziet en dat de andere drie zonen relaties hebben (gehad). De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de Vreemdelingencirculaire 2000 en de Werkinstructie 2018/11 van verweerder, waarbij werd vastgesteld dat de feitelijke gezinsband verbroken is als de zonen stappen hebben gezet naar zelfstandigheid. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde mvv, omdat zij niet meer tot het gezin van de referent behoren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/7593

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser 1

[eiser 2], eiser 2
[eiser 3], eiser 3
[eiser 4], eiser 4, gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. L.S.T.H. Ruijters),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.J.M.F.P. Wouters).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij [referent] (hierna: referent) afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2019. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Referent is verschenen, alsmede de tolk M. Kadro.

Overwegingen

1. Referent bezit de Iraakse nationaliteit. Ter zitting heeft hij verklaard Irak in 2008 te hebben verlaten. In september 2008 is hij Nederland ingereisd en op 23 oktober 2008 heeft hij een (eerste) aanvraag ingediend voor een asielvergunning. Deze aanvraag is afgewezen. Op 19 januari 2015 heeft hij wederom een aanvraag voor een asielvergunning ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 16 november 2016 toegewezen. Op grond hiervan is hij met terugwerkende kracht vanaf 19 januari 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Niet duidelijk is geworden wat de positie van referent was in de jaren tussen 2008 en 2015. Referent heeft ter zitting wel onweersproken gesteld dat hij Nederland in die periode niet heeft verlaten en pogingen heeft gedaan alsnog een vergunning te krijgen. Verweerder heeft aangegeven dat deze pogingen aanvankelijk niet het gewenste resultaat hadden in verband met een verdenking van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
1.1.
Referent heeft op 10 februari 2017 aanvragen voor een mvv nareis ingediend voor zijn echtgenote ( [naam echtgenote] , geboren op [geboortedag 2] 1959 ) en voor vijf zonen. Aan de echtgenote is een mvv nareis verleend. De oudste zoon [naam oudste zoon] ) heeft zijn aanvraag ingetrokken. De onderhavige zaak ziet op de aanvragen van de overige vier zonen. Eiser 1 is geboren op [geboortedag 1] 1988, eiser 2 is geboren op [geboortedag 1] 1991, eiser 3 is geboren op [geboortedag 1] 1994 en eiser 4 is geboren op [geboortedag 1] 1990. Alle eisers hebben de Iraakse nationaliteit. Zij zijn gehoord op het Nederlands consulaat te Istanbul.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen referent en eisers weliswaar is aangetoond, maar dat de feitelijke gezinsband met referent is verbroken. Verweerder heeft zich hierbij - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat eisers dusdanig op weg zijn naar een zelfstandig leven dat niet meer gezegd kan worden dat zij tot het gezin van referent behoren. Daarbij heeft verweerder onder meer van belang geacht dat niet aannemelijk is geworden dat eisers geen eigen inkomen hebben verworven, alsmede dat eisers 2, 3 en 4 langdurige relaties hebben (gehad), waarbij eiser 2 en 3 op het punt van trouwen hebben gestaan. Gelet hierop komen eisers niet in aanmerking voor een mvv nareis.
3. Met het thans bestreden besluit op het door eisers ingediende bezwaar heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
4. Eisers kunnen zich hier niet in vinden. Volgens hen is geen sprake van verbreking van de feitelijke gezinsband. Op hetgeen eisers ter onderbouwing van dit standpunt hebben aangevoerd zal de rechtbank hieronder nader ingaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan meerderjarige kinderen van een vreemdeling aan wie een asielvergunning voor bepaalde tijd is verleend (de referent), indien deze kinderen op het tijdstip van binnenkomst van die vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend.
6.1.
In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) heeft verweerder een nadere invulling aan deze wettelijke bepalingen gegeven. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat is getoetst aan het momenteel in de Vc 2000 opgenomen “jong-volwassenen” criterium. Verweerder heeft de aanvraag namelijk getoetst aan het beleid zoals dat ten tijde van de aanvraag gold.
6.2.
Ten tijde van de aanvraag was in paragraaf C2/4.1van de Vc 2000 vastgelegd dat verweerder bij de beoordeling of een meerderjarig kind behoort tot het gezin van de referent moet kijken naar de gezinssituatie op het moment dat de referent in Nederland is ingereisd, maar daarbij tevens dient te betrekken de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de referent uit zijn land van herkomst. Om in aanmerking te komen voor de gevraagde vergunning moeten meerderjarige kinderen volgens het toenmalige beleid op genoemde data een normale afhankelijkheidsrelatie met referent hebben, feitelijk deel uitmaken van zijn gezin en die feitelijke gezinsband mag niet zijn verbroken.
6.3.
Ten aanzien van het verbreken van de feitelijke gezinsband volgt uit paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 dat het aan de desbetreffende vreemdeling(en) en referent is om met plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aannemelijk te maken dat hun feitelijke gezinsband niet is verbroken (zie in deze zin de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 4 januari 2019 – ECLI:NL:RVS:2019:21). De bewijslast ligt in deze dus bij eisers en referent.
6.4.
Bij de beoordeling of zij hierin zijn geslaagd, betrekt verweerder volgens zijn eigen beleid alle feiten en omstandigheden van het geval. Verder kan hij volgens dit beleid in ieder geval aannemen dat de feitelijke gezinsband is verbroken als één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties) aan de orde zijn:
− het kind woont zelfstandig;
− het kind voorziet in eigen onderhoud;
− het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
− het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Deze contra-indicaties zullen per individueel geval beoordeeld moeten worden. Conclusie van de beoordeling kan zijn dat op het moment van vertrek van de referent het meerderjarig kind niet feitelijk behoorde tot het gezin. Indien deze contra-indicaties zich na het vertrek hebben voorgedaan kan de conclusie zijn dat de feitelijke gezinsband verbroken is.
Beroepsgronden
7. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder hun geen contra-indicatie(s) mag tegenwerpen. Volgens eisers volgt dit uit het arrest van het Europese Hof in de zaak El Boujaïdi tegen Frankrijk (van 26 september 1997, 123/1996/742/941).
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. In bovengenoemde zaak ging het om de vraag of Frankrijk zich schuldig had gemaakt aan schending van artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), door Boujaïdi uit Frankrijk uit te wijzen. Het Hof overwoog in dit kader (in rechtsoverweging 33) hierover als volgt.
“However, the Court observes that he arrived in France in 1974 at the age of 7 and lived there until 26 August 1993. He receives most of his schooling there and worked for several years. In addition, his parents, his tree sisters and his brother – with whom it was not contested that he had remained in contact – live there. Consequently, the Court is in no doubt that enforcement of the exclusion order amounted to interference with the applicant’s right to respect for his private and family live.” In een vergelijkbaar arrest, in de zaak van de 28 jarige Boujlifa tegen Frankrijk (van 21 oktober 1997 – 122/1996/940), kwam het Hof tot een verglijkbaar oordeel.
7.2.
De rechtbank onderkent dat het Hof in deze zaken tot het oordeel komt dat meerderjarige mannen een beroep kunnen doen op bescherming van artikel 8 van het EVRM. Uit de motivering die het Hof hiervoor geeft valt echter af te leiden dat dit gebaseerd is op omstandigheden die zijn gelegen in het recht op bescherming van hun privé-leven en niet in de bescherming van het gezinsleven van deze volwassen mannen met hun ouders. Daar komt bij dat het Hof in de genoemde arresten nergens een oordeel geeft over de vraag of verweerder contra-indicaties mag gebruiken bij de vaststelling of sprake is van verbreking van een (eerder bestaande) feitelijke gezinsband. Gelet hierop acht de rechtbank de door eisers genoemde arresten niet relevant voor de onderhavige zaak.
8. Eisers hebben voorts aangevoerd dat het “zetten van stappen naar zelfstandigheid” niet in verweerders beleid staat vermeld als contra-indicatie op grond waarvan mag worden aangenomen dat sprake is van een verbroken gezinsband. Verweerder mag dit criterium daarom niet als zodanig gebruiken.
8.1.
De rechtbank is het in zoverre met eisers eens dat “het zetten van stappen naar zelfstandigheid” niet als contra-indicaties wordt genoemd om te mogen aannemen dat de gezinsband is verbroken. Verweerder heeft dit echter ook niet als contra-indicatie gebruikt. Verweerder heeft dit wel als algemene overweging in zijn besluitvorming betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit ook mogen doen. Uit de formulering van verweerders beleid blijkt immers dat verweerder in geval zich een contra-indicatie voordoet enkel en alleen op grond hiervan al zou kunnen concluderen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Daarnaast kan verweerder echter ook aannemen dat de feitelijke gezinsband is verbroken, zónder dat een (of meerdere) van de genoemde contra-indicatie zich voordoet. Dit brengt met zich dat verweerder ook andere feiten en omstandigheden dan de genoemde contra-indicaties, zoals het zetten van stappen naar zelfstandigheid, mag betrekken bij zijn besluitvorming. Ook deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
9. Eisers hebben tot slot aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van de (in verweerders beleid genoemde) contra-indicaties: “het kind voorziet in eigen onderhoud” en “het kind is een relatie aangegaan”. Eisers hebben hiertoe aangevoerd dat eisers geen van allen volledig in hun eigen onderhoud voorzien en dat de relaties die eisers 2, 3 en 4 hebben (gehad) niet van dien aard zijn (waren) dat ze een contra-indicatie kunnen vormen. Hiervoor is volgens eisers namelijk vereist dat het gaat om relaties die vergelijkbaar zijn met een huwelijk.
9.1.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat eisers 2, 3 en 4 niet langer wordt tegengeworpen dat zij in hun eigen inkomen voorzien. Ten aanzien van eiser 1 blijft deze contra-indicatie wel gehandhaafd.
9.2.
Ten aanzien van de vraag of verweerder terecht heeft gesteld dat eiser 1 ( [naam eiser 1] ) in zijn eigen onderhoud voorziet overweegt de rechtbank het volgende.
9.2.1.
Ter onderbouwing van het feit dat [naam eiser 1] in zijn eigen inkomen zou voorzien heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiser 1 niet strookt met de verklaring die referent in zijn asielprocedure heeft afgelegd. Eiser 1 heeft immers verklaard dat hij in de periode van 2008 tot 2016 niets heeft gedaan; hij ging niet naar school en hij werkte niet, behalve 1 á 2 dagen in de zaak van zijn broer [naam broer] waarvoor hij echter geen geld kreeg. Referent heeft daarentegen verklaard dat eiser 1 samen met zijn broer in de winkel werkt. Eiser 1 heeft bovendien ten aanzien van de vraag wie waar slaapt in het ouderlijk huis anders verklaard dan zijn moeder en zijn broers. Verweerder heeft voorts meegewogen dat het totale gezinsinkomen, dat zonder inkomsten van eisers enkel zou bestaan uit het inkomen van de moeder van eisers en het inkomen van hun broer [naam broer] niet voldoende kan zijn om het totale gezin te onderhouden, te meer omdat vast staat dat referent geen financiële bijdrage heeft geleverd. Dit maakt dat het niet aannemelijk is dat eiser 1 geen inkomen heeft verworven.
9.2.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder de verklaring die referent in zijn asielprocedure heeft afgelegd en waarin hij beweerdelijk andersluidend heeft verklaard niet aan het dossier heeft toegevoegd. Nu eisers dit punt betwisten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser 1 en referent op dit punt tegenstrijdig hebben verklaard. De rechtbank overweegt voorts dat het feitelijk juist is dat eisers en hun moeder verschillend verklaren over welke zoon gebruik maakte van welke slaapkamer. Nu echter ook is verklaard dat het huis slechts twee slaapkamers had en dat deze kamers gebruikt werden al naar gelang het uitkwam, is de rechtbank van oordeel dat dit verschil in verklaring niet doorslaggevend kan zijn.
9.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerders rekensom inzake het gezinsinkomen wel doorslaggevend is. Zij is van oordeel dat verweerder hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het inkomen van de moeder en de broer ( [naam broer] ) van eisers nooit voldoende kan zijn geweest om het hele gezin, bestaande uit moeder en vijf volwassen zonen die allemaal op enig moment studeerden, te onderhouden. Zeker nu aangenomen wordt dat de jongste drie broers geen eigen inkomen hadden. Dit brengt met zich dat het aan eiser 1 is, om aan te tonen dat hij niet in zijn eigen onderhoud heeft voorzien. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser 1 hier niet in is geslaagd.
9.3.
Ten aanzien van de vraag of verweerder terecht heeft gesteld dat eisers 2, 3 en 4 een relatie hebben die als contra-indicatie voor een feitelijke gezinsband met referent heeft te gelden overweegt de rechtbank als volgt.
9.3.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij geen grond ziet voor het oordeel dat alleen sprake is van een contra-indicatie in bovengenoemde zin, als het gaat om een relatie die vergelijkbaar is met een huwelijk. Voor de vraag wanneer dan wel sprake is van een relatie in deze zin, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij datgene wat verweerder in zijn Werkinstructie 2018/11 heeft vermeld, onder punt 3.5: Meerderjarige kinderen. Op pagina 10 van deze werkinstructie staat vermeld dat bij de beoordeling of een kind een relatie (in de zin van een contra-indicatie) is aangegaan, de aard, de duur en de intensiteit van de aangegane relatie een rol speelt.
9.4.
Verweerder heeft zich ten aanzien van eiser 2 ( [naam eiser 2] ) op het standpunt gesteld dat hij zelfstandig wil worden en zich losgemaakt heeft van zijn gezin, waardoor de feitelijke gezinsband verbroken is. Eiser 2 heeft namelijk verklaard dat hij drie jaar geleden een relatie heeft gehad. Op zijn facebookpagina staat dat hij sinds 2013 een relatie heeft. Eiser 2 heeft aangegeven dat wat op facebook staat niet serieus was, maar hij heeft ook verklaard dat hij zijn vriendin in 2015 een huwelijksaanzoek heeft gedaan en dat zij in eerste instantie zijn aanzoek heeft geaccepteerd, maar een paar maanden later de relatie heeft verbroken. Verder wordt daarbij door verweerder meegewogen dat eiser 1 in dit verband heeft verklaard dat eiser 2 nooit een relatie heeft gehad en vervolgens heeft verklaard dat hij een vriendin had tussen 2011 en 2015 hetgeen twijfel oproept omtrent de verklaringen.
9.4.1.
De rechtbank overweegt dat uit bovengenoemde verklaringen kan worden opgemaakt dat eiser 2 een langdurige relatie heeft gehad en op het punt van trouwen heeft gestaan. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de aard, de duur en de intensiteit van de relatie van eiser 2 dusdanig is, dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een contra-indicatie en aldus terecht heeft gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eiser 2 verbroken kan worden geacht.
9.5.
Verweerder heeft zich ten aanzien van eiser 3 ( [naam eiser 3] ) op het standpunt gesteld dat hij zelfstandig wil worden en zich losgemaakt heeft van zijn gezin waardoor de feitelijke gezinsband verbroken is. Eiser 3 heeft verklaard dat hij twee jaar een relatie heeft met zijn vriendin en dat hij haar zeven jaar kent. Zijn moeder is hier ook van op de hoogte.
9.5.1.
De rechtbank overweegt dat uit bovengenoemde verklaringen kan worden opgemaakt dat eiser 3 een langdurige relatie heeft met een meisje dat hij bovendien voordat hij de relatie aanging al heel lang kende en dat hij aan zijn moeder heeft voorgesteld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel ook hier de aard, de duur en de intensiteit van de relatie dusdanig is, dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een contra-indicatie en aldus terecht heeft gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eiser 3 verbroken kan worden geacht.
9.6.
Verweerder heeft zich ten aanzien van eiser 4 ( [naam eiser 4] ) op het standpunt gesteld dat eiser 4 stappen wil zetten naar zelfstandigheid en zich losmaakt van zijn gezin. Eiser 4 heeft immers verklaard dat hij zich heel graag zelfstandig staande wil houden, maar dat het op dit moment niet kan, omdat hij geen eigen inkomen heeft. Verder heeft eiser 4 verklaard dat hij tot twee maanden voor het gehoor (op 20 december 2017) een relatie had. Hij was niet verloofd met haar. De relatie is verbroken omdat eiser 4 niet naar Koerdistan wilde verhuizen als hij met haar zou trouwen. Eiser 4 heeft verklaard dat hij wel heel graag de hand wilde vragen van zijn toenmalige vriendin maar dat dat niet mogelijk was vanwege het klassenverschil. Ook had hij geen geld en geen plek om met haar samen te wonen. Verweerder verwijst in dit kader echter ook nog naar foto’s op facebook. Eiser 4 had op 4 augustus 2017 op facebook foto’s gepost dat hij verloofd was met [naam verloofde] ; nickname van [naam vriendin] , zijn vriendin. Ook heeft eiser 4 een foto gepost van een man en vrouw met trouwringen om en heeft hij op 23 augustus 2017 een post geplaatst met ‘I don’t want anyone else’. Deze posts zijn later door eiser 4 verwijderd van zijn facebookaccount.
9.6.1.
De rechtbank overweegt dat uit bovengenoemde verklaringen van eiser 4 kan worden opgemaakt dat hij een dusdanige relatie had dat hij met zijn vriendin wilde trouwen. Alleen dit feit al duidt op een dusdanige relatie dat sprake is van een contra-indicatie. Nu uit de posts op facebook bovendien blijkt dat eiser 4 kennelijk ook daadwerkelijk verlovingsplannen had, is de rechtbank van oordeel dat ook hier de aard, de duur en de intensiteit van de relatie dusdanig is, dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een contra-indicatie en aldus terecht heeft gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eiser 4 verbroken kan worden geacht.
10. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.M. Horsten-Kuijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 maart 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.