ECLI:NL:RBDHA:2019:2217
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een eiser die met onbekende bestemming is vertrokken. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 13 november 2018 met onbekende bestemming is vertrokken zonder de beslissing op zijn aanvraag af te wachten. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de eiser geen rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien hij geen contact meer onderhoudt met zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de mogelijkheid biedt om het onderzoek te sluiten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, door zijn vertrek zonder contact met zijn gemachtigde, heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. De gemachtigde van de eiser heeft weliswaar aangevoerd dat het vertrek wellicht geen vrije keuze is geweest, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat de eiser nog in contact staat met zijn gemachtigde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend, met de mogelijkheid voor de eiser om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.