ECLI:NL:RBDHA:2019:2049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5824 e.v.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag voor daklozen in zelfstandige woonruimte afgewezen; gemengde overeenkomst van huur en zorgverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2019 uitspraak gedaan over de afwijzing van huurtoeslag voor daklozen die in een zelfstandige woonruimte verblijven. De eisers, een groep van zeven personen, huurden elk een studio van Stichting PerspeKtief, een organisatie die zorg en opvang biedt. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder huurtoeslag toegekend, maar deze werd herzien en teruggevorderd, met de stelling dat de huurovereenkomsten slechts van korte duur waren, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (Wht). De rechtbank oordeelde dat de gemengde overeenkomst van huur en zorgverlening niet als een overeenkomst van korte duur kon worden gekwalificeerd. De rechtbank baseerde haar oordeel op het Haviltex-criterium, dat vereist dat gekeken wordt naar de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat niet aannemelijk was dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen hadden dat de huurovereenkomst slechts van korte duur zou zijn. De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers gegrond, vernietigde de besluiten van de Belastingdienst en droeg hen op nieuwe besluiten te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 18/5824, SGR 18/5825, SGR 18/5826, SGR 18/5827, SGR 18/5828, SGR 18/5829 en SGR 18/5830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2019 in de zaken tussen

[eiser 1],
[eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] en [eiser 7], allen te [plaats 1] , eisers
(gemachtigde: mr. F. van der Hoek),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten heeft verweerder bepaald dat eisers geen recht hebben op huurtoeslag.
Bij afzonderlijke beslissingen op bezwaar zijn de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Eisers hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van 15 januari 2019, waar eisers zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en namens Stichting PerspeKtief is verschenen [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H.R. Grootenhuis, W.D. Carrière en V.V. Garib-Balesar.
Eisers hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Overwegingen

Feiten
1. Eisers huren elk een in het [woonhotel] (woonhotel) gelegen studio van Stichting PerspeKtief (PerspeKtief). Het woonhotel is gevestigd aan de [adres] te [plaats 1] .
2. PerspeKtief is een zorg en opvang verlenende instantie die met eisers overeenkomsten heeft afgesloten voor opvang en begeleiding. Eisers [eiser 1] ( [eiser 1] ), [eiser 4] en [eiser 5] hebben de tussen hen en PerspeKtief gesloten overeenkomsten overgelegd.
3. Eisers hebben elk huurtoeslag aangevraagd voor de door ieder van hen bewoonde studio. Met uitzondering van [eiser 6] , heeft verweerder aan eisers voorschotten huurtoeslag toegekend over al dan niet meerdere jaren.
4. De voorschotten huurtoeslag zijn vervolgens herzien en de uitbetaalde voorschotten zijn door verweerder teruggevorderd.
5. Eisers [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 7] hebben hiertegen tijdig bezwaar gemaakt. Alle andere eisers hebben na afloop van de bezwaartermijn een verzoek om herziening ingediend bij verweerder, welke allemaal zijn afgewezen. De daartegen gemaakte bezwaren zijn eveneens tijdig ingediend.
6. Bij afzonderlijke beslissingen op bezwaar heeft verweerder de bezwaren van alle eisers ongegrond verklaard.
Geschil
7. In geschil is of eisers recht hebben op huurtoeslag. Kern van het geschil betreft de vraag of de tussen elke eiser en PerspeKtief gesloten overeenkomst een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, onderdeel 1, van de Wet op de huurtoeslag (Wht).
8. Eisers beantwoorden de in geschil zijnde vraag ontkennend en stellen dat geen sprake is van huur die een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is. Volgens eisers miskent verweerder de aard en strekking van artikel 7:232, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ter ondersteuning van hun standpunt verwijzen eisers naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4027. Daarnaast is aangevoerd dat in de zaak van [eiser 1] sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
9. Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend en heeft aan het niet toekennen van huurtoeslag ten grondslag gelegd dat eisers geen huurder zijn in de zin van de Wht, omdat uit de tussen eisers en PerspeKtief gesloten overeenkomsten blijkt dat het gebruik van de studio’s naar zijn aard slechts van korte duur is. In de situatie van eisers is volgens verweerder sprake van een hulptraject waarbij het doel is eisers gedurende een korte periode voor te bereiden op een toekomstige, volledig zelfstandige woonsituatie. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst verweerder naar een uitspraak van de ABRvS van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1136.
Beoordeling van het geschil
10. In het kader van de Wet van 14 april 2016 tot wijziging van Boek 7 van het BW en enkele andere wetten in verband met het stellen van nadere huurmaatregelen tot verdere bevordering van de doorstroming op de huurmarkt (Wet doorstroming huurmarkt 2015), is artikel 1, onder c, van de Wht met ingang van 1 juli 2016 gewijzigd. Op grond van dit artikelonderdeel wordt sindsdien in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder huurder verstaan een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij:
1°. de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is, of
2°. de woning onderdeel uitmaakt van een hotel-, pension-, kamp- of vakantiebestedingsbedrijf, ongeacht de duur van de huurovereenkomst.
11. Blijkens de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34373, nr. 3) ligt aan de wijziging van artikel 1, onder c, van de Wht, onder meer ten grondslag dat door de wijziging van artikel 7:271, eerste lid, tweede volzin van het BW het mogelijk wordt om woonruimten, zoals vakantiewoningen, te verhuren door middel van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar, waardoor van de bepaling van artikel 1, onder c, van de Wht, zoals deze tot 1 juli 2016 luidde, misbruik en oneigenlijk gebruik zou kunnen worden gemaakt, om zo alsnog voor huurtoeslag in aanmerking te komen.
12. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat PerspeKtief twee vormen van opvang biedt: aan slachtoffers van huiselijk geweld (intramurele zorg) en dak- en thuislozen (extramurele zorg). Aan slachtoffers van huiselijk geweld wordt kortdurend intramurale zorg geboden (beschermd wonen), waarbij de nadruk ligt op opvang en verzorging. Voor deze crisisopvang wordt geen huur betaald. Daarbij zal (in beginsel) sprake zijn van een woonsituatie die “naar zijn aard van korte duur” is.
Eisers daarentegen zijn dak- en thuislozen aan wie tijdelijk extramurale zorg wordt geboden (begeleid wonen), waarbij de nadruk ligt op het wonen. De begeleiding is ondergeschikt aan het wonen, vindt gedurende enkele uren per week plaats en is vooral gericht op het oplossen van knelpunten in het leven van eisers, zoals schuldproblematiek, het zoeken naar werk en contact met instanties, aldus eisers.
13
.In de jurisprudentie van de ABRvS, zie onder meer de door partijen genoemde uitspraken van 14 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN1136) en 30 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4027), is overwogen dat in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wht (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 090, nr. 3, blz. 28) is vastgelegd dat voor de uitleg van het begrip ‘van korte duur’ kan worden aangesloten bij jurisprudentie die is ontwikkeld over vergelijkbare uitsluitingsbepalingen in het BW en de Huurprijzenwet woonruimte. Daarbij kan naar analogie van het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA5088, worden gelet op de aard van de woonruimte en hetgeen partijen omtrent de duur van het gebruik voor ogen heeft gestaan (de bekende Haviltex benadering). In dit arrest heeft de Hoge Raad tevens overwogen dat uit de tekst van artikel 7A:1623a, eerste lid, van het BW (thans: artikel 7:232, tweede lid, van het BW) en uit de bij de totstandkoming van die bepaling gegeven toelichting, waarbij is gezegd dat ‘tenzij naar zijn aard slechts van korte duur’ een uitzonderingsbepaling is die zeer restrictief moet worden opgevat en waarbij als voorbeeld is gewezen op de huur van een woning voor vakantie of een wisselwoning bij renovatie (Handelingen II, 1978/79, blz. 5026), moet worden afgeleid dat terughoudendheid past bij bevestigende beantwoording van de vraag of het bedoelde uitzonderingsgeval zich voordoet.
14. Het bekende Haviltex-criterium vindt eveneens toepassing in de hiervoor vermelde uitspraken van de ABRvS. Daarin is onder meer overwogen: “Gekeken moet worden naar de aard van het gehuurde zelf en naar de aard van het gebruik. Voorts is van belang hetgeen partijen omtrent de duur van het gebruik voor ogen heeft gestaan.” (vgl. uitspraak van 2015, rov 2.3. slot). Hierna komt de ABRvS tot het volgende oordeel: “De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet aannemelijk gemaakt dat [wederpartij] en de verhuurder met de overeenkomst een gebruik van korte duur voor ogen heeft gestaan.” (vgl. rov 2.6.).
15. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bij de beoordeling van de onderhavige overeenkomst, meer in het bijzonder of sprake is van “naar zijn aard slechts van korte duur”, als uitgangspunt hanteren dat die kwalificatie een uitzonderingsbepaling betreft die zeer restrictief moet worden opgevat (de wetsgeschiedenis) enerzijds en dat bezien in het licht van wat partijen voor ogen hebben gestaan met hun overeenkomst (het Haviltex-criterium) anderzijds.
16
.De rechtbank stelt vast dat niet alle eisers een overeenkomst hebben overgelegd. Tussen partijen is echter niet in geschil dat de overgelegde overeenkomst (in de zaak SGR 18/5824) als maatgevend kan worden gezien voor alle andere onderhavige zaken. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
17
.In de overgelegde overeenkomst verbindt verhuurder PerspeKtief zich om een studio aan eiser in gebruik te geven en verbindt eiser zich tot het betalen van een vergoeding voor bewoning. Aldus voldoet deze overeenkomst aan de wettelijke kenmerken van de huurovereenkomst. De ook in de overeenkomst opgenomen bepalingen over begeleiding maken dit niet anders. In de overeengekomen huurprijs is immers geen component voor begeleidingskosten begrepen. De in de overeenkomst opgenomen bepalingen over de begeleiding door PerspeKtief geven de overeenkomst een gemengd karakter. Bij een dergelijke gemengde overeenkomst zijn ingevolge artikel 215, gelezen in samenhang met artikel 216, van Boek 6 van het BW de voor die beide overeenkomsten geldende bepalingen in beginsel naast elkaar van toepassing, tenzij deze bepalingen niet met elkaar verenigbaar zijn of de strekking van de bepalingen zich tegen toepassing ervan op de overeenkomst verzet.
18. Voor het oordeel dat daarvan sprake is, heeft verweerder geen toereikende feiten of omstandigheden gesteld. De verwijzing naar artikel 6 van de overeenkomst (kort gezegd: met name de mogelijkheid van PerspeKtief om op elk moment de woning te betreden dan wel specifieke opzegbepalingen) maakt dit niet anders. Die bepaling, aldus eisers ter zitting, is opgenomen uit een oogpunt van mogelijkheden om adequate zorgverlening te realiseren dan wel te beëindigen. De rechtbank sluit zich aan bij die opvatting. Die bepaling op zich doet geen afbreuk aan de kwalificatie van huurovereenkomst als onderdeel van de onderhavige gemengde overeenkomst. Kwalificaties als woonhotel en/of proefwonen, zoals door verweerder ter zitting aangehaald - overigens zonder inzichtelijke inhoudelijke duiding van die begrippen - verschaffen evenmin grond voor bedoeld oordeel.
19. Niet in geschil is dat de door eisers gehuurde studio’s zelfstandige woonruimten zijn. Evenmin is in geschil dat eisers in de onderhavige jaren hun hoofdverblijf hadden op het in 1 vermelde adres en dat de overeengekomen huurbedragen zijn betaald aan PerspeKtief. In de overgelegde overeenkomst is bepaald dat de studio bestemd is om als woonruimte te dienen gedurende de geïndiceerde begeleiding. Beëindiging van de begeleiding die PerspeKtief biedt op basis van het indicatiebesluit dan wel beëindiging van het indicatiebesluit door het indicatiestellende orgaan, brengt met zich dat het wonen in de studio wordt beëindigd. In de overeenkomst is tevens vastgelegd dat PerspeKtief de overeenkomst kan opzeggen indien sprake is van wanbetaling, het veroorzaken van overlast, het niet als goed bewoner gedragen en als de met partijen gemaakte bijzondere afspraken binnen de kaders van het begeleidingsplan niet worden nagekomen.
20. Eisers hebben ter zitting onweersproken verklaard dat de praktijk anders uitpakt dan in de overeenkomst is vastgelegd voor wat betreft het voortduren van de huurovereenkomst gekoppeld aan het voortduren van het indicatiebesluit.
En voorts dat zij, al dan niet op basis van een verlengd indicatiebesluit, de studio’s al jaren bewonen en dat bij vele huurders de situatie zich voordoet dat zij, ondanks het ontbreken van een verlengd indicatiebesluit, aldaar zijn blijven wonen.
21. Mede gelet op de feitelijke gang van zaken ziet de rechtbank bij toepassing van het Haviltex-criterium grond voor het oordeel dat niet aannemelijk is dat partijen bij het aangaan van de onderhavige gemengde overeenkomst voor ogen hebben gehad dat de daarin begrepen huurovereenkomst “slechts een korte duur” zou betreffen.
22. In het kader van de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis overweegt de rechtbank het volgende. De wetswijziging van 2016 maakt nog eens duidelijk dat een tijdelijke huurovereenkomst niet hetzelfde is als een huurovereenkomst van korte duur.
De verhuur en het gebruik van de onderhavige zelfstandige woonstudio’s kwalificeert als zodanig ook niet als “naar zijn aard van korte duur”.
Verweerder wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de begeleiding bij het zelfstandig wonen maakt dat het gebruik naar zijn aard van korte duur is. In het licht van alle feiten en omstandigheden ziet de rechtbank daarom geen grond voor het oordeel dat in deze sprake is van de restrictief toe te passen uitzondering van een huurovereenkomst die “naar zijn aard slechts van korte duur is”.
23. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers in de onderhavige perioden geen recht hebben op huurtoeslag op grond van artikel 1, aanhef en onder c, onderdeel 1, van de Wht.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zullen alle beroepen gegrond worden verklaard. De bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. Omdat de rechtbank niet alle informatie heeft om de zaken finaal te beslechten, zal de rechtbank bepalen dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen op de bezwaren, met inachtneming van deze uitspraak.
25. Het beroep op het vertrouwensbeginsel behoeft geen bespreking meer.
Proceskosten
26. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten, bestaande uit kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij merkt de rechtbank de beroepen, nu zij dezelfde geschilpunten betreffen en door dezelfde gemachtigde zijn ingediend en gezamenlijk ter zitting zijn behandeld, aan als samenhangende zaken. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.304 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaken en factor 1,5 wegens samenhang).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de beslissingen op bezwaar;
- draagt verweerder op om nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming
van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.304;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan elk van eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)