3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) [Eiser] c.s. huren van de Stichting woningen die zijn gelegen te Renesse, gemeente Westerschouwen. Deze woningen zijn na de watersnoodramp in 1953 door de Oostenrijkse vakbeweging als bouwpakket geschonken aan de toenmalige gemeente Renesse voor de huisvesting van onder andere bewoners van Schouwen-Duiveland.
(ii) [Eiser] c.s. huurden deze woningen - ten tijde van het vonnis van de Kantonrechter - gedurende perioden varierend van 1,5 tot 38 jaar
(iii) De huurovereenkomsten zijn schriftelijk aangegaan. De tekst van de overeenkomsten is in de loop der jaren gewijzigd. Sedert 1986 geldt een huurcontract dat jaarlijks door partijen wordt gesloten, steeds voor de periode van 1 januari tot en met 31 december. In het huurcontract wordt het gehuurde aangeduid als “de Oostenrijkse Zomerwoning”.
(iv) Het huurcontract voor het volgende jaar wordt door de Stichting jaarlijks ongevraagd, aan de huurders toegezonden.
(v) Het huurcontract bevat onder meer de bepaling:
“5. Het is de huurder niet toegestaan, de zomerwoning zonder schriftelijke toestemming van de verhuurster als permanent woonverblijf te gebruiken of al dan niet tegen vergoeding, aan derden een zodanig gebruik toe te staan.”
(vi) In de gemeente Westerschouwen geldt geen verordening met betrekking tot het gebruik van vakantiewoningen. De woningen zijn gelegen in een gebied dat volgens het bestemmingsplan de bestemming “Verblijfsrecreatie” heeft. Krachtens art. 18 van dat bestemmingsplan is het verboden om woningen te gebruiken in strijd met de bestemming.
(vii) [Eiser] c.s. wonen allen elders en staan daar ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Geen van hen bewoont de door hem gehuurde zomerwoning permanent. De woningen zijn wel geschikt voor permanente bewoning.
(viii) Het huurcontract bevat de bepaling dat het onderhoud van de zomerwoningen voor rekening van de verhuurder dan wel de huurder is “op overeenkomstige wijze zoals dit voor permanent bewoonde woningen is omschreven in het burgerlijk wetboek".
(ix) De huurders zijn op jaarbasis energiekosten, heffingen voor afvalstoffen, reiniging en verontreiniging, onroerende zaak- en forensenbelasting verschuldigd. Elke huurder moet zelf voor tuinaanleg en tuinonderhoud zorgen. De huurders hebben de woningen gemeubileerd en gestoffeerd.
(x) De huurprijs wordt jaarlijks verhoogd met een percentage dat overeenkomt met het percentage als bedoeld in de Huurprijzenwet Woonruimte.
(xi) De Stichting heeft [eiser] c.s. bij brief van 7 december 1994 meegedeeld dat de huurovereenkomst per 31 december 1995 wordt beëindigd.
In dit geding hebben [eiser] c.s. gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat, zo de huurovereenkomsten zijn opgezegd bij de brief van 7 december 1994, die opzegging nietig is. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de art. 7A:1623a tot en met 7A:1623o BW van toepassing zijn. De Stichting heeft daartegen verweer gevoerd. Dat komt hierop neer dat de huurovereenkomsten vallen onder de uitzondering van art. 7A:1623a, omdat in het onderhavige geval sprake is van woonruimte waarvan het gebruik naar zijn aard slechts van korte duur is, zodat huurbescherming is uitgesloten.
De Kantonrechter heeft de vordering van [eiser] c.s. toegewezen; de Rechtbank heeft de vordering van [eiser] c.s. echter alsnog afgewezen. Hetgeen de Rechtbank hiertoe heeft overwogen laat zich als volgt beknopt weergeven. Uit de Memorie van Toelichting bij art. 1623a blijkt dat huurbescherming onderdeel is van een sociaal huurrecht. De strekking daarvan is te voorkomen dat de huurder door beëindiging van de huur op straat komt te staan zonder dak boven zijn hoofd. Het antwoord op de vraag of een bepaalde huurovereenkomst wordt beheerst door de art. 7A 1623a B 1623o hangt ervan af, of de huurovereenkomst betrekking heeft op een woning zonder welke de huurder in het geheel geen passende woning meer zou hebben. In het licht hiervan is dan ook duidelijk waarom de categorie van vakantie- en zomerwoningen zeker behoort te worden uitgesloten (Kamerstukken II 1978/1979, 10 451 nr. 3, blz. 1) omdat de huurder in geval van opzegging van de huur van een dergelijke woning nog altijd kan terugkeren naar zijn eigenlijke woning. De vraag of de art. 7A:1623a e.v. ook “bescherming van het tweede dak” bieden, moet naar het oordeel van de Rechtbank, in het licht van de strekking van het wetsontwerp, ontkennend worden beantwoord.
Het middel keert zich tegen de beslissing van de Rechtbank en de gronden waarop zij berust.