Overwegingen
1. Eiseres heeft vier kinderen waarvan het jongste kind in [maand] 2016 is geboren. In 2016 en 2017 is eiseres voltijd student aan - volgtijdelijk - het ROC Midden Nederland, het MBO Rijnland en Capabel Onderwijs Groep.
2. Eiseres maakt voor de opvang van haar kinderen gebruik van kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] ([kinderdagverblijf]). Bij besluit van 22 februari 2016 is voor het jaar 2016 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 34.476. Het voorschot heeft betrekking op de opvang van drie kinderen van eiseres. Op 7 september 2016 heeft eiseres voor haar jongste kind een aanvraag voor het berekeningsjaar 2016 ingediend.
3. Bij brief van 15 oktober 2016 heeft verweerder bij eiseres informatie opgevraagd om te beoordelen of recht bestaat op kinderopvangtoeslag . Het verzoek heeft betrekking op alle kinderen van eiseres waarvoor kinderopvangtoeslag is aangevraagd over het jaar 2016. Eiseres heeft op 21 oktober 2016 aan verweerder onder andere de facturen over de maanden januari tot en met september 2016 verstrekt en de bijbehorende betaalbewijzen.
4. De onder 3 genoemde facturen van [kinderdagverblijf] bedragen € 3.126,30 per maand waardoor de kinderopvangkosten over de periode van januari tot en met september 2016 uitkomen op totaal € 28.136,70 (negen maanden van € 3.126,30). Uit de overlegde bankafschriften blijkt dat eiseres het totaal van de facturen van € 28.136,70 heeft betaald aan [kinderdagverblijf].
5. Van het onder nummer 2 genoemde voorschot 2016 is een bedrag van € 33.024 aan eiseres uitbetaald en € 1.452 verrekend met een terugvordering over het jaar 2014. De laatste uitbetaling van het voorschot 2016 heeft plaatsgevonden op 15 november 2016. Over het jaar 2016 heeft eiseres in totaal € 31.098,68 betaald aan [kinderdagverblijf].
6. Bij brief van 5 juni 2017 heeft verweerder bij eiseres wederom informatie opgevraagd, maar nu over het gehele berekeningsjaar 2016 om te beoordelen of recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft hierop diverse bewijsstukken verstrekt. Bij besluit van 4 juli 2017 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de kinderopvangtoeslag 2016 zal worden stopgezet omdat niet alle opvangkosten in 2016 zijn betaald.
7. Op 24 november 2017 heeft eiseres voor haar vier kinderen een (nieuwe) aanvraag kinderopvangtoeslag voor het jaar 2017 ingediend. Bij besluit van 10 februari 2018 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat ze recht heeft op kinderopvangtoeslag met ingang van 24 augustus 2017. Bij besluit van 9 maart 2018 is een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 16.422.
8. Met dagtekening 16 maart 2018 is het voorschot kinderopvangtoeslag 2016 bij besluit op nihil gesteld.
9. In geschil is of eiseres recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2016 en 2017.
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2016 en 2017. Zij voert hiervoor aan dat het feit dat nog niet alle facturen van [kinderdagverblijf] zijn voldaan redelijkerwijs niet aan haar kan worden toegerekend omdat het een gevolg is van het handelen van verweerder, namelijk het stopzetten van de uitbetaling van voorschotten in het laatste kwartaal van 2016. Eiseres geeft voorts aan dat zij een betalingsregeling heeft getroffen met [kinderdagverblijf] zodat het volledige bedrag aan facturen van [kinderdagverblijf] zal worden voldaan. Verder geeft eiseres aan dat ze ondanks haar beperkte financiële middelen de betalingsregelging met [kinderdagverblijf] tot op heden is nagekomen en dat ze daarmee een inkomen onder de beslagvrije voet heeft. Eiseres wijst tot slot op een uitspraak van deze rechtbank van 16 januari 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:442). 11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2016 en 2017 omdat eiseres de opvangkosten, dan wel het deel van de opvangkosten dat voor haar eigen rekening komt, niet volledig heeft voldaan.
Beoordeling van het geschil
12. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de RvS) (vgl. RvS 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519), moet degene die kinderopvangtoeslag ontvangt kunnen aantonen dat er kosten voor kinderopvang zijn gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Er bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij of zij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Voorts dienen alle verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna te worden voldaan (vgl. RvS 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:827). 13. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 21 oktober 2016, op verzoek van verweerder, facturen van [kinderdagverblijf] en bankafschriften heeft verstrekt waaruit blijkt dat de kosten voor de kinderopvang over de periode van januari tot en met september 2016 (en dus inclusief eigen bijdragen) geheel zijn voldaan. Verweerder heeft ter zitting geen helderheid kunnen verschaffen waarom de uitbetaling van de voorschotten, en de continuering daarvan naar het daaropvolgende jaar, destijds zijn stopgezet. De verstrekte informatie gaf daartoe immers geen aanleiding. Verweerder heeft destijds bij het stopzetten van de uitbetaling van de voorschotten aan eiseres ook niet meegedeeld wat daarvoor de aanleiding was. Pas nadat verweerder op 5 juni 2017 informatie over het gehele berekeningsjaar 2016 heeft opgevraagd bij eiseres heeft hij bij brief van 4 juli 2017 eiseres voor het eerst meegedeeld dat de voorschotten zijn stopgezet omdat niet alle facturen over 2016 zijn betaald, maar dat was nu juist voor een belangrijk deel het gevolg van het stopzetten van de uitbetaling van de voorschotten in het laatste kwartaal van dat jaar.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de stopzetting van het voorschot niet heeft gehandeld in overeenstemming met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De Awir regelt in artikel 23 het opschorten van de uitbetaling van een voorschot. Op grond van het eerste lid, aanhef en onder a, van dat artikel kan verweerder de uitbetaling van een voorschot geheel of gedeeltelijk opschorten indien redelijkerwijs kan worden vermoed dat het voorschot ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Blijkens de memorie van toelichting bij de Awir (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 53-54) zal verweerder slechts van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken als er sprake is van een concrete aanwijzing die het onmiddellijk stopzetten van de uitbetaling wenselijk maakt. Hiervan zal in de regel sprake zijn in het geval van een aan de belanghebbende toe te rekenen handeling of nalaten. Een voorbeeld daarvan is de situatie waarin belanghebbende door verweerder is gevraagd informatie te verstrekken en hij daaraan geen gehoor geeft binnen de gestelde termijn. De opschorting van de uitbetaling zal aan belanghebbende schriftelijk kenbaar worden gemaakt. Deze mededeling kan worden aangemerkt als een besluit. Bezwaar en beroep tegen de opschorting is derhalve mogelijk, aldus de memorie van toelichting.
In dit geval heeft verweerder geen feiten en omstandigheden aangevoerd dat ten tijde van het stopzetten van de uitbetaling van de voorschotten concrete aanwijzingen waren die het onmiddellijk stopzetten van de uitbetaling wenselijk maakten. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een aan eiseres toe te rekenen handeling of nalaten zoals het niet tijdig verstrekken van gevraagde informatie. In gevallen zoals dit waarin verweerder bij de stopzetting van het voorschot niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht en in strijd met de voor opschorting geldende regels heeft gehandeld, kan een uitzondering worden gemaakt op de regel dat de kosten voor het hele jaar moeten zijn voldaan. Dit leidt ertoe dat over de periode vóór de stopzetting en over de periode ná de stopzetting afzonderlijk moet worden bezien of is voldaan aan de voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen (vgl. RvS 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:589). Verweerder heeft dat niet gedaan en heeft zich in bezwaar en beroep dan ook niet zonder meer op het standpunt kunnen stellen dat door eiseres niet is aangetoond dat zij de totale opvangkosten in 2016 volledig heeft voldaan en dat eiseres daarom geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. In dit geval is het voldoende dat eiseres aantoont dat zij de kosten heeft voldaan tot het moment waarop de uitbetaling van het voorschot is stopgezet. Vast staat dat eiseres alle facturen ten bedrage van € 28.136, 70 van [kinderdagverblijf] van januari tot en met september 2016, zij het met een maand uitloop, volledig heeft voldaan waarna verweerder vervolgens om onbekende redenen het voorschot heeft stopgezet. Eiseres heeft over 2016 in totaal € 31.098,68 betaald aan [kinderdagverblijf]. Weliswaar is van de totaal uitbetaalde voorschotten in 2016 van € 34.476 een deel (€ 1.452) benut voor verrekening met 2014 en een deel (circa € 1.926) niet aan een factuur is toe te rekenen en mogelijk is benut voor betaling van eigen bijdragen, maar dat acht de rechtbank in het onderhavige geval niet van doorslaggevend belang om eiseres de kinderopvangtoeslag te weigeren gelet op het buitensporige gevolg en omdat eiseres de maandelijkse facturen geheel heeft voldaan tot het moment van stopzetting van de uitbetaling van de voorschotten. Dat eiseres de dan nog resterende facturen in 2016 overigens niet meer heeft voldaan is dan vooral een gevolg van die stopzetting. Onder deze omstandigheden kan aan eiseres dus niet worden tegengeworpen dat zij niet alle facturen over het gehele berekeningsjaar 2016 heeft voldaan. Het betoog van verweerder dat voor de bepaling van de aanspraak op het voorschot kinderopvangtoeslag over 2016 moest worden uitgegaan van het gehele berekeningsjaar 2016 slaagt dus niet. 15. Anders dan verweerder heeft gesteld kan eiseres evenmin worden verweten dat zij niet langer de eerder vastgestelde eigen bijdrage heeft voldaan. Bij het ontbreken van een voorschot was het immers onmogelijk een daarop gebaseerde eigen bijdrage te berekenen. In overleg met [kinderdagverblijf] heeft eiseres een betalingsregeling moeten treffen en daarbij is afgesproken dat eiseres, gelet op haar inkomen, € 200 per maand als eigen bijdrage zou betalen. Een bijdrage die zij ook telkens heeft betaald. Nu zij onweersproken moet rondkomen van een inkomen beneden de beslagvrije voet, heef zij zich naar het oordeel van de rechtbank maximaal ingespannen om aan haar verplichtingen te voldoen.
16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat weliswaar niet alle kosten over de berekeningsjaren 2016 en 2017 zijn voldaan, maar dat gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval dit niet aan eiseres toegerekend kan worden. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).
Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.