ECLI:NL:RBDHA:2019:1927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
NL19.476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met dwangsom

In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 9 januari 2019 beroep aangetekend, nadat hij op 13 december 2018 verweerder in gebreke had gesteld. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag beroep kan worden ingesteld zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na een schriftelijke ingebrekestelling.

De rechtbank constateert dat de beslistermijn op 12 december 2018 is verstreken en dat eiser op 13 december 2018 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 1260, omdat verweerder meer dan 42 dagen in gebreke is gebleven. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en dat hij een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000.

Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 256. De rechtbank concludeert dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het enkel gaat om de overschrijding van de beslistermijn. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.476
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 9 januari 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door verweerder. Op 9 januari heeft eiser nadere gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft op 11 februari 2018 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank [1] . Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen [2] .
3. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Op 5 juni 2018 heeft eiser een kennisgeving voor een opvolgende asielaanvraag ingediend (formulier M35-O), door verweerder ontvangen op 12 juni 2018. Het indienen van de kennisgeving is een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb [3] . Uit artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat binnen zes maanden na ontvangst van de asielaanvraag een beschikking gegeven wordt. Op 20 augustus 2018 heeft eiser bericht ontvangen van verweerder dat zijn asielaanvraag verder behandeld zal worden in de verlengde asielprocedure (VA). De beslistermijn verliep op 12 december 2018.
5. Eiser heeft verweerder op 13 december 2018 in gebreke gesteld. Deze ingebrekestelling heeft verweerder op 14 december 2018 ontvangen. Vervolgens heeft eiser op 9 januari 2019 dit beroep ingesteld.
6. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 11 februari 2018 aangevoerd dat het beroep terecht is ingediend en dat de ingebrekestelling van 13 december 2018 geldig is. Verweerder voert daarnaast aan dat eiser sinds 2 januari 2019 recht heeft op een dwangsom in de zin van artikel 4:17 van de Awb. Een concrete datum waarop eiser een besluit tegemoet kan zien kan door verweerder nog niet worden gegeven.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond.
8. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval dwangsom verschuldigd vanaf 29 december 2018 [4] . Tot op heden zijn meer dan 42 dagen verstreken zonder dat verweerder een beslissing op de aanvraag heeft genomen. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder op grond van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb het maximale bedrag van € 1260 heeft verbeurd.
9. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. In dit geval acht de rechtbank een afwijkende beslistermijn niet nodig.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
11. Verder is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 256 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een wegingsfactor 0,5 en een waarde per punt van € 512). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1260 (twaalfhonderdzestig euro);
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen op de aanvraag binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 256 (tweehonderdzesenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb
2.artikel 6:12, tweede lid, van de Awb
4.Artikel 4:17, derde lid, Awb