In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de staatssecretaris van defensie. Eiser had een aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen ingediend, welke door verweerder op 3 december 2014 werd afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn eindigde op 14 januari 2015. Eiser had zijn bezwaarschrift echter pas op 11 februari 2015 ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het te laat indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar was, gezien de medische omstandigheden van eiser. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de conclusies van verschillende artsen, die hebben aangegeven dat eiser ten tijde van de bezwaartermijn in een zodanige psychische toestand verkeerde dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar aan te tekenen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.