ECLI:NL:RBDHA:2019:1880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
C/09/566815 / KG RK 19-77
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek wegens te late indiening

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2019 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzoek tot wraking was ingediend op 2 januari 2019, maar had betrekking op gebeurtenissen die zich hadden voorgedaan tijdens een zitting op 19 december 2018. De verzoeker stelde dat hij door omstandigheden, waaronder zijn verjaardag en het ontbreken van een computer, niet eerder in staat was om het verzoek in te dienen. De wrakingskamer oordeelde echter dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt waarom hij het verzoek niet eerder had kunnen indienen, aangezien de omstandigheden die aanleiding gaven voor het verzoek al twee weken bekend waren. De wrakingskamer benadrukte dat een verzoek tot wraking tijdig moet worden ingediend en dat de verzoeker concrete omstandigheden moet aanvoeren zodra deze aan hem bekend zijn geworden. Aangezien het verzoek te laat was ingediend, werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard en werd er geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek gedaan. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/4
zaak- /rekestnummer: C/09/566815 / KG RK 19-77
Beslissing van 18 februari 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] , v.h.o.d.n. [naam eenmanszaak] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. J.L.M. Luiten,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure zijn:
  • [belanghebbende 1] (hierna: [belanghebbende 1] )
  • [belanghebbende 2] (hierna: [belanghebbende 2] ).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 2 januari 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 24 januari 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De belanghebbenden zijn niet verschenen. De rechter is zoals tevoren aangekondigd niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 7263204 RL EXPL 18-22759 tussen verzoeker en [belanghebbende 1] , zijnde een vrijwaringszaak, die is gekoppeld aan de hoofdzaak tussen [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] . In beide zaken heeft op 19 december 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, verkort weergegeven, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft, nadat de andere partijen geruime tijd aan het woord waren geweest, hem al in zijn eerste zin onderbroken en heeft daarbij opgemerkt dat wat verzoeker zei niet relevant is. Voorts heeft de rechter ter zitting gesteld dat hij zich heel goed kon voorstellen dat [belanghebbende 2] geen vertrouwen heeft in de (kwaliteit van de) herstelwerkzaamheden door verzoeker, terwijl daar geen enkele aanleiding voor was. Hieruit blijkt dat de rechter vooringenomen is. Dat blijkt ook uit de omstandigheden dat i) de rechter onmiddellijk na het bekijken van een document heeft geoordeeld dat dit niet vals was en dit stuk, ondanks een daartoe strekkend verzoek van verzoeker, niet onder zich heeft gehouden voor nader onderzoek, ii) de zitting is doorgegaan ondanks dat [belanghebbende 1] niet aanwezig was, iii) is gewacht op de zoon van [belanghebbende 1] - die te laat kwam - alvorens met de mondelinge behandeling te starten en iv) [belanghebbende 1] met zijn wijze van dagvaarden misbruik van recht heeft gemaakt en de rechter dat heeft toegelaten.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en hij heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt vast dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden aan hem bekend zijn geworden op 19 december 2018 (de datum waarop de zitting heeft plaatsgevonden) en dat het verzoek tot wraking is opgesteld op 2 januari 2019 en ter griffie is ingekomen op 3 januari 2019. Gevraagd naar dit tijdsverloop heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij jarig was op de dag van de zitting, en heeft hij opgesomd wat voor soort dagen er waren gelegen tussen die dag en de dag waarop hij zijn verzoek heeft gedaan, zijnde een aantal ‘gewone’ dagen, maar ook weekenddagen en feestdagen. Dat hij op één van die dagen zijn verzoek niet heeft kunnen doen, heeft verzoeker echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verzoeker die, zo blijkt uit het dossier, voorheen handelde onder de naam [naam eenmanszaak] en in opdracht van [belanghebbende 1] aannemingswerkzaamheden heeft verricht, heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat hij dakloos is en geen computer heeft. Verzoeker heeft echter niet toegelicht waarom hij twee weken later wel in staat was een verzoek te doen. Bovendien kan een verzoek tot wraking ook door middel van een handgeschreven brief worden gedaan. Kennelijk heeft een gesprek met een vriend op 1 januari 2019 over hetgeen op de zitting was voorgevallen en het door die vriend gegeven advies ertoe geleid dat verzoeker de dag daarna het verzoek heeft ingediend, zo leidt de wrakingskamer uit zijn verklaring af. De omstandigheden die aanleiding gaven voor het indienen van het verzoek waren toen echter al twee weken bij verzoeker bekend. De wrakingskamer acht de door verzoekers gegeven verklaring voor het tijdsverloop van veertien dagen niet toereikend. Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan daarin niet worden ontvangen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
4.2.
bepaalt dat het geding wordt voorgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
  • verzoeker;
  • de belanghebbenden;
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. G.P. Verbeek, D.G.J. Dop en M.J. Alt-van Endt in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in openbaar uitgesproken op 18 februari 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.