ECLI:NL:RBDHA:2019:1841
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. de Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens onbekende bestemming van eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een eiser met de Iraakse nationaliteit, die een asielaanvraag had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 19 februari 2019, ondanks dat hij en zijn gemachtigde hiervan op de hoogte waren gesteld.
De rechtbank heeft overwogen dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland. Dit is in lijn met de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling zonder contact met zijn gemachtigde vertrekt, hij geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen procesbelang meer is, aangezien eiser niet ter zitting is verschenen en er geen aanwijzingen zijn dat hij nog belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.