ECLI:NL:RBDHA:2019:1796
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Algerijnse nationaliteit wegens veilig land van herkomst en militaire dienstplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser stelde dat hij in Algerije problemen had met drugsdealers en vreesde voor eerwraak vanwege een relatie met de zus van een drugsdealer. Daarnaast vreesde hij dat hij zou worden opgeroepen voor militaire dienst.
De rechtbank oordeelde dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig waren, maar dat de vrees voor de drugsdealers niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank wees erop dat de eiser, voordat hij Nederland verliet, thuis afscheid had genomen van zijn familie, wat niet strookte met zijn bewering dat hij nog steeds door de drugsdealers werd gezocht. Bovendien was de rechtbank van mening dat de eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Algerije daadwerkelijk zijn militaire dienstplicht zou moeten vervullen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor internationale bescherming en dat de aanvraag terecht was afgewezen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.