ECLI:NL:RBDHA:2019:1796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
NL18.24262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse nationaliteit wegens veilig land van herkomst en militaire dienstplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser stelde dat hij in Algerije problemen had met drugsdealers en vreesde voor eerwraak vanwege een relatie met de zus van een drugsdealer. Daarnaast vreesde hij dat hij zou worden opgeroepen voor militaire dienst.

De rechtbank oordeelde dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig waren, maar dat de vrees voor de drugsdealers niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank wees erop dat de eiser, voordat hij Nederland verliet, thuis afscheid had genomen van zijn familie, wat niet strookte met zijn bewering dat hij nog steeds door de drugsdealers werd gezocht. Bovendien was de rechtbank van mening dat de eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Algerije daadwerkelijk zijn militaire dienstplicht zou moeten vervullen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor internationale bescherming en dat de aanvraag terecht was afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24262

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman)

ProcesverloopBij besluit van 11 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van zaaknummer NL18.24263, plaatsgevonden op 8 januari 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is voornoemde gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Op 1 december 2018 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asiel aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Algerije drugsdealers heeft bestolen en een relatie met de zus van één van deze drugsdealers had. De drugsdealers hebben vervolgens eisers huis bestormd en één van hen heeft eiser geraakt met een schep op zijn arm. Eiser vreest verder dat hij de militaire dienstplicht moet vervullen als hij in Algerije zou zijn gebleven.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de oproep voor militaire dienst;
- de vrees voor eerwraak vanwege de relatie en problemen vanwege het bestelen van drugsdealers.
4. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiser problemen had met drugsdealers, maar meent verweerder dat het niet aannemelijk is dat de drugsdealers nog naar eiser op zoek zijn. Verweerder heeft tot slot ongeloofwaardig geacht dat eiser opgeroepen is voor de militaire dienstplicht in Algerije en wegens ontduiking van de dienstplicht onmenselijk bestraft zal worden.
5. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en voert het volgende aan. Eiser heeft wellicht een risico genomen door thuis afscheid te gaan nemen, maar hij wist dat er niet continu bij zijn huis gepost werd en heeft daar ook op gelet. Eiser heeft ook nooit verklaard dat zijn woning continu in de gaten werd gehouden. Eiser heeft voorts geen asiel in België gevraagd omdat hij zich veiliger voelt in Nederland. Gelet op het feit dat het meest recente Ambtsbericht over Algerije uit 2005 stamt, had verweerder niet zonder nader onderzoek van de in het bericht genoemde informatie uit mogen gaan. Uit openbare bronnen blijkt namelijk dat mensen tussen de 19 en 30 jaar voor de dienstplicht worden opgeroepen en dat de autoriteiten ten tijd van het laatste Ambtsbericht voornamelijk op zoek waren naar hoger opgeleiden. Juist dan is het aannemelijk dat de autoriteiten inmiddels een tekort hebben aan lager opgeleiden. Eiser heeft zijn relaas voldoende onderbouwd nu hij plausibel kan verklaren over de wijze van oproeping en het feit dat hij is opgeroepen. Tot slot leidt het tegenwerpen van een kleine discrepantie in de verklaringen van eiser over de leeftijd waarop hij opgeroepen werd tot onzorgvuldige besluitvorming.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Bij uitspraak van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:630) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat verweerder Algerije terecht heeft aangemerkt als veilig land van herkomst. Voor een aantal groepen wordt Algerije niet als veilig land van herkomst aangemerkt. Niet in geschil is dat eiser niet tot één van deze groepen behoort. Er bestaat daarom een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije, met uitzondering van de in het beleid genoemde groepen, geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Algerije voor hem wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is. Verweerder kan de presumptie van veilig land van herkomst niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt verweerder op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Er geldt derhalve een gedeelde bewijslast, namelijk:
- verweerder onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt; en
- de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat Algerije voor hem wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is. Daartoe overweegt de rechtbank ten eerste dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is dat eiser nog te vrezen heeft van de drugsdealers. Verweerder heeft daartoe terecht van belang geacht dat eiser alvorens het land te verlaten nog thuis afscheid van zijn familie is gaan nemen, terwijl de drugsdealers volgens eigen zeggen naar hem op zoek waren en hem thuis makkelijk hadden kunnen vinden. Dat eiser niet heeft verklaard dat er continu bij zijn huis gepost werd, doet daar niet aan af. Volgens eisers eigen zeggen zou zijn huis immers wel in de gaten gehouden geworden, en valt niet in te zien waarom eiser een dergelijk risico zou nemen nu hij al bij een eerdere aanval op zijn huis gewond zou zijn geraakt. Ook heeft verweerder terecht meegewogen dat eiser niet gelijk na aankomst in België om internationale bescherming heeft verzocht terwijl hij stelt in Europa ook niet veilig voor de drugsdealers te zijn. Daarnaast heeft eiser niet met nadere verklaringen of stukken onderbouwd waarom hij nu nog te vrezen zou hebben voor de drugsdealers bij een terugkeer naar Algerije.
6.3
Ten tweede is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije daadwerkelijk zijn militaire dienstplicht zal moeten vervullen. De enkele omstandigheid dat sprake is van een militaire dienstplicht in Algerije brengt nog niet met zich mee dat eiser persoonlijk bij terugkeer naar Algerije de dienstplicht zal moeten vervullen. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij meerdere oproepen heeft ontvangen, maar verweerder heeft eiser terecht tegenstrijdigheden in de verklaringen over de leeftijd waarop eiser de oproepen zou hebben ontvangen, tegengeworpen. Uit het Ambtsbericht over Algerije van juni 2005 blijkt voorts dat slechts een gering percentage van de dienstplichtige bevolking in Algerije uiteindelijk de militaire dienstplicht vervult en dat de voorkeur voornamelijk uitgaat naar hoger opgeleide mannen. Uit eisers verklaringen over zijn opleidingsniveau blijkt dat eiser niet tot deze groep behoort. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het logisch is dat de Algerijnse overheid een tekort aan lager opgeleide mannen heeft omdat zij eerder alleen interesse hadden in hoger opgeleide mannen, overweegt de rechtbank dat eiser deze stelling in het geheel niet heeft onderbouwd. Ook het standpunt van eiser dat verweerder niet langer mag uitgaan van het Ambtsbericht uit 2005 wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eiser heeft niet onderbouwd waarom verweerder niet langer van het Ambtsbericht uit zou mogen gaan, anders dan te stellen dat het Ambtsbericht al 13 jaar oud is. Voorts is niet gebleken van belangrijke beleidswijzigingen ten aanzien van de dienstplicht in Algerije.
7. Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.