ECLI:NL:RBDHA:2019:1686
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in asielzaak betreffende beëindiging opvang en passende huisvesting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een Syrische eiseres. De eiseres had op 29 januari 2018 een verblijfsvergunning asiel verkregen, waarna zij op 30 januari 2018 een aankondiging ontving van de beëindiging van haar opvang door het COA. De rechtbank ontving het beroepschrift van de eiseres op 20 april 2018, waarna een verweerschrift door de verweerder op 30 juli 2018 werd ingediend. De zitting vond plaats op 3 augustus 2018, waarbij de eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. S.L. Sarin, en de verweerder door mr. L. Verheijen van de IND.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiseres bezwaar maakte tegen de beslissing van het COA dat haar huisvesting bij haar zoon passend zou zijn. De rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeerde dat de mededeling van het COA over de passende huisvesting geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor er geen rechtsmiddelen openstonden tegen deze mededeling. De rechtbank verklaarde zich derhalve onbevoegd en kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.