ECLI:NL:RBDHA:2019:1568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
09-827732-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige meisjes door verdachte

Op 22 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes. De verdachte heeft in de periode van 1 april 2016 tot en met 26 mei 2016 ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer 1], die op dat moment veertien jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte meerdere keren met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 1] is gekomen. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 23 september 2013 ontucht gepleegd met [slachtoffer 2], die aan zijn zorg was toevertrouwd. De rechtbank achtte de verklaringen van beide slachtoffers betrouwbaar en ondersteunde deze met andere bewijsmiddelen, zoals verklaringen van getuigen en WhatsApp-berichten. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen ongeloofwaardig waren. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 254 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de lange tijdsduur van de voorlopige hechtenis en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een psychische stoornis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827732-16
Datum uitspraak: 22 februari 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 16 februari 2017 (pro forma) en
8 februari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. Baas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.A. van der Weerd naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 26 mei 2016 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het in de vagina brengen van zijn, verdachtes, vinger en/of een op en neer gaande beweging maken met die vinger en/of
- het aanraken met de handen van de borsten van die [slachtoffer 1] en/of
- het likken van de borsten van die [slachtoffer 1] en/of
- het met de tong likken aan de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- die [slachtoffer 1] zijn, verdachtes, penis aan laten raken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met
23 september 2013te Sassenheim, althans elders in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] ,
dan wel met die [slachtoffer 2] buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, terwijl zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,bestaande die ontucht hierin dat hij die [slachtoffer 2] meermalen aan de billen en/of de borsten heeft aangeraakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 23 september 2013 te Sassenheim, althans elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten, het met zijn verdachte’s hand tussen de benen van die [slachtoffer 2] is gegaan en/of (vervolgens) heeft getracht zijn, verdachte’s, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking tegen de verdachte bestaat er uit dat hij met twee minderjarige meisjes ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd. Zo zou de verdachte in 2016 meerdere keren seksuele handelingen – waaronder seksueel binnendringen met zijn vinger - hebben verricht bij [slachtoffer 1] (destijds veertien jaar oud) en zou hij in de jaren daarvoor meerdere keren aan de borsten en billen van [slachtoffer 2] hebben gezeten, die bovendien aan zijn zorg was toevertrouwd. Ten slotte zou hij hebben geprobeerd om bij die [slachtoffer 2] met zijn vingers in haar vagina te komen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - kort gezegd - gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten. Op zijn specifieke standpunten wordt - voor zover relevant - hierna nader ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor alle feiten. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) in de kindvriendelijke studio dateert van relatief lange tijd nadat de handelingen volgens aangeefster plaatsgehad zouden hebben en in de tussentijd heeft [slachtoffer 1] meerdere ongecontroleerde gesprekken met hulpverleners en haar moeder gehad over wat zou zijn voorgevallen. Een en ander maakt dat de herinnering van aangeefster mogelijk is aangetast en dat haar verklaring bij de politie om die reden onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs gebruikt te worden. De andere bewijsmiddelen zijn alle afgeleid van de verklaring van [slachtoffer 1] , of zien niet specifiek op de ten laste gelegde handelingen, zodat moet worden geconcludeerd dat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig is, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde acht de verdediging de verklaring van [slachtoffer 2] (hierna ook: [slachtoffer 2] ) onvoldoende betrouwbaar; er is sprake van een valse beschuldiging. De overige bewijsmiddelen vloeien bovendien voort uit de verklaring van [slachtoffer 2] en spreken de aangifte op cruciale punten zelfs tegen. Ook voor dat feit bestaat dus onvoldoende wettig bewijs, aldus de verdediging.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1, bewijsmiddelen:
Op 4 juli 2016 heeft mevrouw [jeugdzorgwerker] bij de William Schrikkerstichting, aangifte gedaan namens [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] . [jeugdzorgwerker] verklaarde daarbij onder meer dat aangeefster haar heeft verteld dat zij meerdere keren met de verdachte naar zijn huis was gegaan en dat bij die gelegenheden de verdachte seksuele handelingen bij haar had verricht. Tijdens een schooluitje op 24 mei 2016 zag een leerlinge aangeefster appen met een oudere man. Deze leerlinge heeft dat tegen haar eigen vader verteld, waarna die vader school heeft ingelicht. [2]
Op 6 september 2016 is aangeefster [slachtoffer 1] gehoord in een kindvriendelijke studio. Zij heeft daar, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij ongeveer zeven keer met de verdachte mee naar zijn huis in Nieuwveen is gegaan, altijd op een vrijdagavond. Dat was om de week, en soms iedere week. De eerste drie keer gebeurde er niets, maar vanaf de vierde keer vonden er seksuele handelingen plaats. De verdachte zat dan met zijn handen en met zijn mond aan haar borsten en vagina. Hij ging met zijn vinger in haar vagina en dan bewoog hij die vinger op en neer. Ook vroeg hij [slachtoffer 1] of zij zijn penis wilde vastpakken. Zelf vond zij het niet fijn om dat te doen, maar de verdachte drong aan en [slachtoffer 1] was bang dat hij boos zou worden, zodat ze het toch maar deed. [slachtoffer 1] verklaarde ook dat zij met de verdachte appte. Zij had zijn telefoonnummer eerst gewoon onder de naam [bijnaam verdachte] opgeslagen, maar nadat de verdachte had gezegd dat mensen er eigenlijk niet achter mochten komen, heeft ze hem onder de naam [bijnaam verdachte] opgeslagen. Nadat een en ander aan het licht is gekomen, is [slachtoffer 1] niet meer bij de verdachte thuis geweest. [3]
De moeder van aangeefster, mevrouw [moeder slachtoffer 1] , heeft bij de politie verklaard dat haar dochter vanaf april tot eind mei (de rechtbank begrijpt: 2016) een aantal keer bij de verdachte thuis bleef slapen. [4]
De dochter van de verdachte heeft bij de politie verklaard dat haar vader haar verteld had dat hij en [slachtoffer 1] elkaar leuk vonden. [5]
In het dossier bevindt zich een e-mail, verstuurd op 26 mei 2016, afkomstig van het [emailadres] , waarvan de verdacht heeft verklaard dat dit zijn emailadres is [6] , en gericht aan het emailadres van aangeefster op haar middelbare school. De e-mail luidt:

Lieve [slachtoffer 1]
Wat is er toch gebeurd mijn lieve meissie?
Vertel alles als he wilt, en voorlopig even zo contact of via Facebook als je dat nog wilt. Ik weet niet wat iedereen je verteld hebt maar zal niet zo fraai zijn geweest. Maar daar hebben wij het al over gehad over bergen die komen zouden. Ik hou van jou, en ik hoop jij ook nog van mij.
Liefs [bijnaam verdachte] [7]
Ook bevindt zich in het dossier een uitdraai van WhatsApp-berichtjes uit de telefoon van aangeefster in de periode van 22 mei 2016 tot en met 26 mei 2016. De conversatie gaat tussen enerzijds een contact met de naam “ [bijnaam slachtoffer 1] ” en anderzijds een contact met de naam “ [bijnaam verdachte] ”.
In de berichtjes wordt meerdere keren benoemd dat [bijnaam slachtoffer 1] en [bijnaam verdachte] graag bij elkaar willen zijn en in elkaars armen willen liggen. [bijnaam slachtoffer 1] noemt [bijnaam verdachte] onder meer een aantal keer
lieverden andersom gebruikt [bijnaam verdachte] onder meer de termen
lieverd,
schattebout,
mijn meissie,
schat, en
mijn lieve lieve roosje. Ze praten er over dat ze er samen wel zullen komen, wat andere mensen daar ook over zullen denken. [8]
Op 24 mei 2016 tussen 21:29 en 21:37 uur vindt de volgende conversatie plaats (W= [bijnaam slachtoffer 1] en B= [bijnaam verdachte] ):
B: zzzzzzzzzzzzzzz
W: Jaja
B: Hihi
W: Doe dat vrijdag maar lekker bij mij in men armen
B: Ja lieverd zal ik doen ls jij dat wilt
W: Tuurlijk wil ik dat
W: Duuu
B: Ja lieverd
W: Hihi
W: Schat
B: Lieveling lekker bij jou in je armen mmmmmmm
W: Ja schat
W: En ik lekker bij jou als je dat wilt
B: Wat ga je dan nog meer doen
W: Mmmmm
B: Als ik bij jou in je armen lig
W: Hoe bedoel je nog meer doen?
B: Net hoe ik het vraag
W: In jou haartjes kroelen en jou armpjes stralen enz
B: Fijn hoor schat
W: Ja schat dat wel ja
B: Ja jij mag ook in mijn armen komen liggen
W: Oké vind ik heel fijn
W: Dat ga jij dan nog meer doen?
B: Niks
W: Jaja
W: Is ook de eerste keer dan
B: Ja lieverd eens moet de eerste keer zijn toch
W: Dat is waar [9]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij geen enkele herinnering meer heeft aan de periode waarop de tenlastelegging ziet. Hij kan zich echter niet voorstellen dat hij heeft gedaan wat hem wordt verweten, want zo is hij niet, aldus de verdachte.
Feit 1, het oordeel van de rechtbank:
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, de verklaring van [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor betrouwbaar en is bovendien van oordeel dat deze verklaring voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarvoor is het volgende van belang.
[slachtoffer 1] heeft bij de politie in een kindvriendelijke studio zeer uitgebreid en in alle rust verklaard over hoe de relatie tussen haar en de verdachte zich ontwikkelde en welke handelingen de verdachte precies bij haar verrichtte. De rechtbank ziet in die verklaring geen noemenswaardige afwijking van wat in het gespreksverslag van 26 mei 2016 staat (blz. 78), zij het dat [slachtoffer 1] in het studioverhoor - desgevraagd - veel specifieker ingaat op wat er gebeurd is. Voor wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] is ook van belang dat aangeefster niet uit eigen initiatief met haar verhaal naar buiten is gekomen, maar dat zij is ‘betrapt’. Pas daarna is zij gaan vertellen wat er aan de hand was. Niets in het dossier wijst erop dat zij daarbij aanleiding had om te liegen of zou zijn beïnvloed door anderen. Sterker nog, zij was op dat moment juist nog zeer op de verdachte gesteld, zo blijkt uit de WhatsApp-berichten van diezelfde week. Het enkele feit dat [slachtoffer 1] , voorafgaand aan het studioverhoor meerdere keren met verschillende personen heeft gesproken over wat er tussen haar en de verdachte is gebeurd, maakt onder deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank dus niet dat haar verklaring niet voor het bewijs gebruikt zou kunnen worden.
Daarbij komt dat de verklaring van [slachtoffer 1] op veel punten ondersteund wordt door de inhoud van andere bewijsmiddelen. Zo heeft de verdachte tegen zijn dochter verklaard dat hij en aangeefster elkaar leuk vonden. De moeder van aangeefster bevestigt voorts dat aangeefster meerdere keren bij de verdachte is blijven slapen. In voornoemde e-mail van 26 mei 2016 spreekt de verdachte bovendien zijn liefde voor aangeefster uit. Wat in dit verband bijzonder in het oog springt, is verder de inhoud van de WhatsApp-berichten. Gelet op het gegeven dat deze WhatsApp-gesprekken uit de telefoon van [slachtoffer 1] zijn veiliggesteld en zij het nummer van de verdachte had opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam verdachte] ’ gaat de rechtbank ervan uit dat deze gesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer 1] plaatsvonden. De verdachte heeft dit ook niet ontkend. Zij ‘praten’ op dinsdag 24 mei 2016 over wat ze die vrijdag zullen gaan doen. Als aangeefster op een zeker moment tegen de verdachte zegt dat het dan de
eerstekeer zal zijn dat hij niets
méérzal gaan doen als zij in zijn armen ligt, bevestigt de verdachte dat. Daaruit leidt de rechtbank af dat er eerder dus meerdere keren wel iets is gebeurd dat verder ging dan enkel het in de armen van de verdachte liggen. Dit past naadloos bij de verklaring die [slachtoffer 1] heeft afgelegd.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde handelingen bij [slachtoffer 1] heeft verricht.
Feiten 2 en 3, bewijsmiddelen:
Op 15 november 2016 heeft [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij heeft verklaard dat, toen zij ongeveer 10-11 jaar oud was, de verdachte een relatie kreeg met haar moeder. Toen zij 13 jaar was, is het gezin verhuisd naar een eengezinswoning en daarna begon de verdachte vage dingen tegen haar te zeggen, zoals dat zij al lekker was en lekkerder dan haar moeder. Ook ging hij vanaf dat moment aan haar zitten. Met zijn handen voelde hij aan en kneep hij in haar billen en borsten. Dat gebeurde meestal als zij met de verdachte op de bank zat tv te kijken. Toen zij bijna 16 jaar was, kwam hij haar ‘s avonds een keer instoppen. Zij had alleen een hemdje en een slipje aan. Hij ging toen met zijn hand onder de deken en tussen haar benen en probeerde in haar vagina te komen. Omdat zij haar lichaam aanspande, lukte hem dat niet. Zij zei steeds dat hij moest stoppen, maar hij ging gewoon door. Uiteindelijk ging hij naar beneden. Verder heeft [slachtoffer 2] verklaard dat haar moeder die avond niet thuis was en dat ze ongeveer een maand later aan haar moeder heeft verteld wat er gebeurd was. Haar moeder geloofde het niet en dacht dat ze haar relatie met de verdachte probeerde kapot te maken. De verdachte zou het op een zeker moment ook hebben toegegeven aan haar moeder, aldus [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft lange tijd niet naar de politie durven stappen, totdat zij vernam dat de verdachte was opgepakt. De betastingen vonden allemaal plaats in de woning in Sassenheim. [10]
De moeder van [slachtoffer 2] , mevrouw [moeder slachtoffer 2] , heeft verklaard dat zij zelf nooit iets gemerkt heeft van misbruik. Wel herinnert zij zich dat de verdachte haar dochter een keer naar bed ging brengen toen zij 15 à 16 jaar oud was, wat zij vreemd vond. Zij deed toen net eindexamen. De volgende dag zei de verdachte tegen [moeder slachtoffer 2] dat hij had geprobeerd zelfmoord te plegen door een hele strip paracetamol te nemen. Hij vertelde dat hij zich schuldig voelde omdat er met [slachtoffer 2] iets was gebeurd. Hij zei dat hij op de bank misschien per ongeluk [slachtoffer 2] had aangeraakt. [moeder slachtoffer 2] heeft daarna zelf ook een gesprek gehad met [slachtoffer 2] . In dat gesprek heeft [slachtoffer 2] aan haar moeder verteld dat de verdachte aan haar had gezeten, maar ze wilde niet alles vertellen. De verdachte ontkende dit vervolgens. [moeder slachtoffer 2] geloofde de verdachte boven [slachtoffer 2] . [11]
Een vriendin van [slachtoffer 2] , [vriendin slachtoffer 2] , heeft tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer 2] een keer heel overstuur bij haar thuis kwam en dat ze vertelde dat haar moeder haar niet wilde geloven. Later heeft [slachtoffer 2] aan [vriendin slachtoffer 2] verklaard dat er iets met “ [bijnaam verdachte] ” (de rechtbank begrijpt: de verdachte) was op het seksuele vlak. [12]
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft tijdens een verhoor bij de politie ontkend dat hij [slachtoffer 2] ooit met opzet heeft betast of andere seksuele handelingen bij haar heeft verricht. Ook heeft hij haar nog nooit naar bed gebracht of ingestopt. Hij ontkent bovendien dat hij tegen de moeder van [slachtoffer 2] heeft gezegd dat er iets tussen hem en aangeefster is gebeurd dat niet door de beugel zou kunnen. Bij de reclassering heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer 2] wraak op hem wilde nemen. De moeder van [slachtoffer 2] heeft een keer actie ondernomen nadat [slachtoffer 2] op haar telefoon smerige dingen deed met jongens en [slachtoffer 2] zou de verdachte daarvan de schuld geven. De reclassering heeft echter ook gesproken met door de verdachte opgegeven referent (de “pleegmoeder” van de verdachte, J.V.). Zij heeft de reclassering verteld dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat [slachtoffer 2] een keer XTC had gebruikt en vervolgens in de douche was gevallen. Omdat de moeder van [slachtoffer 2] een hernia had, heeft de verdachte [slachtoffer 2] in bed gelegd. [slachtoffer 2] heeft de beschuldiging gedaan omdat de verdachte haar op haar gedrag en kleding had aangesproken.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer 2] hem valselijk heeft beschuldigd omdat hij erachter was gekomen dat er onder meer naaktfoto’s van vriendjes op haar telefoon stonden. Hij heeft haar daar op aangesproken en [slachtoffer 2] was daar boos over. De zelfmoordpoging waar de moeder van [slachtoffer 2] over heeft verklaard, was naar aanleiding van het incident waarbij [slachtoffer 2] onder invloed van XTC was en hij haar uit de douche had gehaald en in bed had gelegd. Hij vond dat dermate erg dat hij zelfmoord wilde plegen.
Feiten 2 en 3, het oordeel van de rechtbank:
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, de verklaring van [slachtoffer 2] wel betrouwbaar en acht daarvoor het volgende van belang. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van [moeder slachtoffer 2] en [vriendin slachtoffer 2] . Beiden verklaren dat [slachtoffer 2] hun heeft verteld dat er iets seksueels is gebeurd tussen de verdachte en [slachtoffer 2] . Ook geven beiden aan dat [moeder slachtoffer 2] [slachtoffer 2] in eerste instantie niet geloofde. [moeder slachtoffer 2] en [slachtoffer 2] verklaren beiden bovendien over één specifiek incident toen [slachtoffer 2] 15 à 16 jaar oud was (volgens mevrouw [moeder slachtoffer 2] ), dan wel bijna 16 (in de woorden van [slachtoffer 2] ), waarbij de verdachte [slachtoffer 2] naar bed bracht. Volgens [slachtoffer 2] heeft de verdachte die avond geprobeerd seksueel bij haar binnen te dringen en kort daarna heeft de verdachte volgens [moeder slachtoffer 2] verklaard dat er iets tussen hem en haar dochter was gebeurd, als gevolg waarvan hij zelfmoord zou willen plegen.
Hoewel de verdediging er op heeft gewezen dat er ook verschillen bestaan tussen de verklaringen van [slachtoffer 2] en haar moeder, doen die verschillen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] . Zo kan het tijdsverloop goed verklaren dat de herinneringen aan gebeurtenissen in 2012 (de periode rond de 16e verjaardag van aangeefster) tijdens de verhoren eind 2016 op details van elkaar verschillen. Het enige echte opmerkelijke verschil tussen de twee verklaringen betreft de avond van het naar bed brengen/instoppen door de verdachte. Volgens [slachtoffer 2] was haar moeder die avond niet thuis, volgens de verklaring van [moeder slachtoffer 2] was zij wel thuis. Dit verschil is - gelet op voornoemd tijdsverloop en het feit dat [slachtoffer 2] zich er niet bewust van kan zijn geweest dat haar moeder thuis was - niet van dien aard dat het - zoals de verdediging stelt - om twee verschillende incidenten moet gaan.
Ook het feit dat [slachtoffer 2] pas veel later, nadat zij hoorde van de hechtenis van de verdachte, aangifte heeft gedaan, maakt haar aangifte niet minder betrouwbaar. In zedenzaken is de drempel om aangifte te doen in het algemeen erg hoog. De slachtoffers zijn vaak bang voor de verdachte en zien er tegenop om de herinneringen te moeten ophalen en dat met derden te moeten delen. Daarbij komt in deze zaak dat als [slachtoffer 2] een valse aangifte heeft gedaan, enkel om de verdachte een hak te zetten (zoals de verdachte stelt), de rechtbank niet inziet waarom zij dat dan niet veel eerder heeft gedaan, ofwel al tijdens de relatie van de verdachte met haar moeder, ofwel vlak nadat die relatie eindigde. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het tijdstip van aangifte de betrouwbaarheid daarvan in dit geval niet verzwakt, maar juist versterkt.
De rechtbank neemt verder nog in aanmerking dat de verdachte zelf op verschillende momenten verschillende verklaringen heeft gegeven over wat er tussen hem en [slachtoffer 2] is gebeurd. Wat daarbij met name opvalt is dat hij bij de politie heeft ontkend dat hij [slachtoffer 2] ooit naar bed heeft gebracht of heeft ingestopt, terwijl zowel [slachtoffer 2] als haar moeder verklaren dat dit wel is gebeurd. Ter terechtzitting heeft de verdachte alsnog verklaard dat hij [slachtoffer 2] een keer naar bed geeft gebracht. Sterker nog, dat betrof volgens de verdachte juist de keer dat [slachtoffer 2] XTC had gebruikt en dat was de aanleiding voor hem om een zelfmoordpoging te doen. Volgens hem kon [moeder slachtoffer 2] [slachtoffer 2] niet naar bed brengen vanwege haar hernia. Echter, [moeder slachtoffer 2] heeft over een dergelijk incident in het geheel niets verklaard. Zij verklaarde het, gelet op de leeftijd van haar dochter, juist vreemd te vinden dat de verdachte [slachtoffer 2] naar bed wilde brengen. Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig acht en als onaannemelijk terzijde stelt.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte op enig moment in 2013 heeft geprobeerd seksueel binnen te dringen bij [slachtoffer 2] , zoals onder feit 3 ten laste gelegd.
Voor wat betreft feit 2, overweegt de rechtbank dat ook ten aanzien daarvan, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, zij geen reden heeft om te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer 2] . De verwijten van [slachtoffer 2] in dit verband passen in het geheel van de verwijten die in deze zaak aan de verdachte zijn gemaakt en zijn bewezen. Daarbij komt dat de verdachte volgens [moeder slachtoffer 2] tegen haar heeft gezegd, na het moment van zijn zelfmoordpoging, dat er iets tussen hem en [slachtoffer 2] was gebeurd en dat hij haar op de bank misschien per ongeluk had aangeraakt. Juist op de bank vond het betasten zo vaak plaats, aldus [slachtoffer 2] in haar aangifte.
De rechtbank overweegt voorts dat de verdachte al kort na aanvang van zijn relatie met [moeder slachtoffer 2] bij het gezin in huis kwam woning. De verdachte was ruim vier jaar lang de stiefvader in het gezin en voerde samen met [moeder slachtoffer 2] ook feitelijk het gezag uit over de kinderen. Daarmee bestaat voor de rechtbank ook geen twijfel, en zoals ook door de officier van justitie betoogd, dat [slachtoffer 2] ten tijde van de verweten gedragingen aan zijn zorg was toevertrouwd. De rechtbank acht, kortom, ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat hij:
1.
inde periode van 1 april 2016 tot en met 26 mei 2016 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het in de vagina brengen van zijn, verdachtes, vinger en op en neer gaande
bewegingenmaken met die vinger en
- het aanraken met de handen van de borsten van die [slachtoffer 1] en
- het likken van de borsten van die [slachtoffer 1] en
- het met de tong likken aan de vagina van die [slachtoffer 1] en
- die [slachtoffer 1] zijn, verdachtes, penis aan laten raken;
2.
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met
23 september 2013te Sassenheim ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum]
,bestaande die ontucht hierin dat hij die [slachtoffer 2] meermalen aan de billen en de borsten heeft aangeraakt;
3.
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 23 september 2013 te Sassenheim, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling te plegen die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten, met zijn
verdachteshand tussen de benen van die [slachtoffer 2] is gegaan en vervolgens heeft getracht zijn,
verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 254 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzonder voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en daarbij een taakstraf voor de duur van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met het lange tijdsverloop tussen het moment van aangifte en het moment dat de zaak inhoudelijk is behandeld door de rechtbank.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, voor het geval de verdachte schuldig wordt bevonden, verzocht om rekening te houden met de inmiddels verstreken termijn voor berechting en verzocht om de verdachte niet terug te laten keren in detentie. Ten slotte heeft de verdediging verzocht om bij een voorwaardelijk strafdeel niet onverkort aan te sluiten bij het advies van de reclassering, omdat dat advies inmiddels te oud is om nog accuraat en van nut te zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking:
De verdachte heeft ontucht gepleegd met twee minderjarige meisjes. Aangeefster [slachtoffer 1] was veertien toen de verdachte haar gedurende een periode van ongeveer twee maanden heeft misbruikt. Hij is daarbij meerdere keren met zijn vinger in haar vagina gekomen. Bij aangeefster [slachtoffer 2] heeft de verdachte gedurende meerdere jaren zijn handen niet thuis kunnen houden en heeft hij eenmaal geprobeerd om met zijn vingers bij haar binnen te dringen. De verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van twee nog jonge meisjes geschonden, terwijl hij zelf veel ouder was. Dergelijke gebeurtenissen hebben voor de slachtoffers in het algemeen vaak heftige en lange psychische gevolgen en zorgen voor grote verontwaardiging in de maatschappij. De verdachte heeft zich daar in het geheel niets van aangetrokken. Beide slachtoffers verkeerden bovendien in een kwetsbare positie. Aangeefster [slachtoffer 1] was onderdeel van een gezin met veel problemen. Bij de verdachte vond zij een rustige situatie en van die omstandigheden heeft de verdachte ernstig misbruik gemaakt. [slachtoffer 2] was nota bene als minderjarig meisje aan zijn zorg toevertrouwd en heeft de handelingen moeten ondergaan in haar eigen huis, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
De rechtbank heeft er voorts acht op geslagen dat de verdachte blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2019 een blanco strafblad heeft.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een Pro Justitia rapport van klinisch [psycholoog] van 25 juli 2017. Hierin wordt geconcludeerd dat bij de verdachte een ziekelijke stoornis in de vorm van dissociatieve amnesie aanwezig is. Ook wijst het onderzoek op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis. De kans op een psychose onder invloed van spanningen, de gevoeligheid voor dissociatieve fenomenen en de beperkte spannings- en emotieregulatie vormen risico’s en maken de verdachte gevoelig voor het begaan van strafbare feiten. Ook als de omstandigheden van de verdachte zijn verbeterd, blijft zijn kwetsbare persoonlijkheidsstructuur overeind. En ook al functioneert de verdachte stabieler, het inzetten van een op gedragsverandering gerichte (psychologische) behandeling is geïndiceerd. Daarbij zal onder meer aandacht moeten worden besteed aan het vergroten van het inzicht in de factoren die bijdragen aan zijn probleemgedrag, aan het verbeteren van de emotie-/spanningsregulatie en het verbeteren van de copingsvaardigheden. Ook seksualiteit en grensoverschrijdend gedrag zullen aan de orde moeten komen. Dit kan naar het oordeel van de psycholoog het beste in een ambulant traject plaatsvinden. Omdat de verdachte in een behandeling weinig nut ziet, kan die bij een voorwaardelijke straf het beste als bijzondere voorwaarde plaatsvinden. Hoewel dit rapport meer dan een jaar oud is, heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting toestemming gegeven om het rapport te gebruiken en de rechtbank zal dit ook doen.
Ook betrekt de rechtbank in haar oordeel een rapport van de reclassering van 30 september 2017. De reclassering adviseert daarin, mede op basis voornoemd Pro Justitia rapport, kort gezegd, om bij een voorwaardelijke gevangenisstraf als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting bij de Waag of soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg en een inspanningsverplichting voor een structurele dagbesteding en indien nodig het meewerken aan woonbegeleiding en hulp bij praktische zaken.
Al het voorgaande in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel passend en geboden. De rechtbank neemt echter ook in aanmerking dat de verdachte al een lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en dat sinds de aanhouding van de verdachte op 4 oktober 2016 er inmiddels meer dan 2 jaar en 4 maanden zijn verstreken. Dat is een overschrijding is van de redelijke termijn voor berechting van strafbare feiten. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis van bijna twee jaar heeft de verdachte bovendien geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf zal opleggen waarbij zij de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal beperken tot de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
Wel zal de rechtbank, om blijk te geven van de ernst van de gedragingen van de verdachte, daarnaast de maximale taakstraf opleggen.
De rechtbank zal wat betreft de te bepalen bijzondere voorwaarden het advies van de reclassering overnemen, behalve voor zover het de inspanningsverplichting voor structurele dagbesteding, woonbegeleiding en hulp bij praktische zaken betreft, aangezien ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zijn leven op deze punten inmiddels op orde heeft.

12.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 57, 245, 249 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

13.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
ten aanzien van feit 2:
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
ten aanzien van feit 3:
poging tot met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 254 (tweehonderdvierenvijftig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 100 (honderd) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 in Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn stoornissen;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] ) en [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] );
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 (tweehonderdenveertig) uur;
beveelt, voor het geval dat de verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.G. Salvadori, voorzitter,
mr. D.A.C. Koster, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Timmermans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche (DH), Afdeling Thematische Opsporing (DH) Team Zeden (DH) , met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 156).
2.Proces-verbaal van aangifte van 4 juli 2016, blz. 20 – 27.
3.Proces-verbaal van verhoor van 6 september 2016, blz. 29 en 30 & Proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2016, blz. 31 – 57.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige van 3 september 2016, blz. 59 – 61.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige van 6 november 2016, blz. 64 – 66.
6.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2019
7.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2016, met bijlagen, blz. 74.
8.Een geschrift, te weten een als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2016 gevoegde uitdraai van WhatsApp-gesprekken, blz. 81 - 98
9.Een geschrift, te weten een als bijlage bij het Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2016, gevoegde uitdraai van WhatsApp-gesprekken, specifiek gesprek d.d. 23 mei 2016 blz. 82 met bijlagen, blz. 81 - 98.
10.Proces-verbaal van aangifte van 15 november 2016, blz. 135 – 140.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige van 29 november 2016, blz. 141 – 145.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige van 31 januari 2019 met nummer [nummer] , ongenummerd