ECLI:NL:RBDHA:2019:1546
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had op 2 oktober 2018 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac bleek dat hij de buitengrens van de EU op illegale wijze had overschreden via Italië op 23 april 2018.
Tijdens de zitting op 7 februari 2019 heeft de eiser, vertegenwoordigd door zijn waarnemer, zijn bezwaren tegen het bestreden besluit toegelicht. Hij voerde aan dat de situatie in Italië, met name na het Salvini-decreet, zodanig was verslechterd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kon worden gehanteerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Italië nog steeds als veilig kan worden beschouwd. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben vastgesteld dat er geen structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië is die zou leiden tot een schending van de mensenrechten van asielzoekers.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank concludeert dat de informatie in de door de eiser ingebrachte rapporten niet voldoende is om tot een ander oordeel te komen dan dat van de Afdeling bestuursrechtspraak. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.