ECLI:NL:RBDHA:2019:1539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
AWB 18/5821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar partner in Nederland te kunnen verblijven, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die deze aanvraag had afgewezen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in het primaire besluit van 15 februari 2018 ten onrechte een ongehuwdverklaring uit China heeft verlangd van eiseres, terwijl in vergelijkbare zaken geen dergelijke eis werd gesteld. Eiseres heeft tijdens de zitting bewijs geleverd van vergelijkbare gevallen waarin geen ongehuwdverklaring werd verlangd, wat de rechtbank deed concluderen dat de uitvoeringspraktijk van verweerder afweek van het beleid. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was en dat verweerder niet had aangetoond dat de door eiseres aangehaalde vergelijkbare zaken niet relevant waren.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van het gelijkheidsbeginsel in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres (V-nummer: [V-nummer] )

(gemachtigde: mr. K.L. Sett),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de ingediende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid bij [A] (referent)’, afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens zijn verschenen referent [A] en tolk X. Chu. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Eiseres beoogt verblijf bij haar partner, die in Nederland verblijft en aan wie een verblijfsvergunning regulier is verleend op grond van de Speciale Regeling.
Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Naar aanleiding van het verhandelde tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verweerder geconcludeerd dat voldoende is aangetoond dat sprake is van een exclusieve relatie tussen eiseres en referent. Echter, nu nog steeds de (ongehuwde) burgerlijke staat van referent toerekenbaar niet voldoende is aangetoond kunnen de bezwaargronden niet slagen. Gelet op landeninformatie uit het ambtsbericht China van februari 2018 kan worden aangenomen dat referent terug te vinden moet zijn in de Chinese hukou-registratie. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, aldus verweerder.
Eiseres voert aan dat uit artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet blijkt dat een gelegaliseerde ongehuwdverklaring uit het land van herkomst moet worden overgelegd. Eiseres en referent zijn ongehuwd. Bij beleidsregel kan niet een extra eis voor vergunningverlening worden gesteld. Bovendien wordt in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) ruimte gelaten voor de
mogelijkheiddat de referent de burgerlijke ongehuwde staat aantoont met een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst, maar wordt niet als expliciete eis gesteld dat een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst wordt overgelegd. Het opeens in bezwaar door verweerder gemaakte onderscheid ten aanzien van de ‘huwbare leeftijd’ heeft helemaal geen wettelijke grondslag en is niet terecht. Eiseres meent dat óf bij iedereen een gelegaliseerde ongehuwdverklaring uit het land van herkomst moet worden verlangd, óf niet. En als er dan een onderscheid wordt gemaakt dient dat in het beleid kenbaar te zijn, waarbij ook wordt aangegeven op grond waarvan het onderscheid wordt gemaakt. Het beleid dient ter zake hiervan duidelijk te zijn, anders kan verweerder te pas en te onpas eigen aanvullende voorwaarden gaan creëren, aldus eiseres.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat als voorwaarde geldt dat de betrokkenen ongehuwd zijn. Dat van hen een ongehuwdverklaring wordt gevraagd om dit te bewijzen is niet onredelijk. Het is immers aan betrokkenen gestelde ongehuwde staat aannemelijk te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
Dat het uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP), zoals door referent overgelegd, altijd onvoldoende is om de ongehuwde staat aan te nemen, is niet in het beleid opgenomen. Dat verweerder een onderscheid maakt naar leeftijd (“huwbare leeftijd”) op het moment van inreizen in Nederland, is echter niet onredelijk. Indien men op dat moment te jong is om gehuwd te zijn en men Nederland niet meer heeft verlaten, kan een BRP-uittreksel in combinatie met die inreisleeftijd immers een betrouwbare indicatie voor de ongehuwde status zijn. Nu referent ten tijde van het inreizen in Nederland circa 30 jaar oud was en eiseres heeft verklaard dat referent in China getrouwd is geweest, hoefde verweerder geen genoegen te nemen met het uittreksel van de BRP. De beroepsgrond slaagt ook niet.
5. Ten slotte heeft eiseres een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Bij haar aanvraag heeft zij vijf vergelijkbare zaken overgelegd, waarin verweerder geen ongehuwdverklaring uit China heeft verlangd en in bezwaar nog eens drie (oudere). Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres onbetwist gesteld dat dit maar een kleine greep is uit de bij hem bekende praktijk. Verder heeft hij gesteld dat zeker een deel van de overgelegde zaken dateren van na 2012.
6. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat in de zaken die bij de aanvraag zijn aangehaald, ten onrechte geen ongehuwdverklaring is verlangd. Over de zaken die in bezwaar zijn genoemd stelt verweerder dat het om twee referenten ging die het land van herkomst – anders dan referent –
voorde huwbare leeftijd hadden verlaten en dat één zaak een misslag betreft.
7. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie waarin verweerder stelt dat zes van de acht zaken misslagen zijn, sterk denken aan die waarin de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) tot de uitspraak kwam dat de uitvoeringspraktijk kennelijk afweek van het uitgeschreven beleid (uitspraak van 21 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX0056). Ook daarin was sprake van referenten, die net als referent, houder zijn van een verblijfsvergunning regulier op grond van de Speciale Regeling. De referenten in die zaak werden echter vrijgesteld van een gelegaliseerde ongehuwdverklaring. Net als in die zaak, kan naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak de stelling van verweerder dat sprake is van ambtelijke misslagen, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gevolgd.
8. Gelet hierop ontbeert het bestreden besluit in dit opzicht een deugdelijke motivering en dient het wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De rechtbank acht het niet opportuun een bestuurlijke lus toe te passen, reeds omdat verweerder zich niet op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres bedoelde zaken oude zaken betreffen en dat de uitvoeringspraktijk sinds 2012 is gewijzigd. Verweerder wordt met inachtneming van deze uitspraak opgedragen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
9. Verweerder wordt in de proceskosten veroordeeld (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Brouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.