Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de staatssecretaris van Defensie, verweerder
Procesverloop
mr. [A] en mr. [B] .
Overwegingen
14 juli 2017 geschorst met toepassing van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van het AMAR en is eiser tevens voorgedragen voor ontslag wegens wangedrag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder 1, van het AMAR. In dat kader is eiser op
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat hij zich niet opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Eiser was in de veronderstelling, gelet op de onduidelijke regels omtrent het privégebruik van dienstvoertuigen, dat het gebruik van het aan hem toegewezen dienstvoertuig voor privédoeleinden onder bepaalde omstandigheden was toegestaan. Eiser was er niet eerder op aangesproken, zodat eiser niet kon weten dat hij het hem toegewezen dienstvoertuig onrechtmatig gebruikte. De verweten gedragingen kunnen daarom niet als wangedrag worden aangemerkt. Voor zover de verweten gedragingen wel als wangedrag moeten worden aangemerkt dan stelt eiser zich op het standpunt dat hem dit gedrag niet kan worden aangerekend, vanwege zijn gemoedstoestand ten gevolge van het ontstane arbeidsconflict. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat een lichtere maatregel op zijn plaats was geweest en beroept zich in dat kader op het gelijkheidsbeginsel. Eiser verwijst naar een drietal collega’s waarbij vanwege onrechtmatig gebruik van het dienstvoertuig een (interne) sturingsmaatregel is opgelegd. Mocht dit geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel opleveren dan is eiser van mening dat is gehandeld in strijd met het verbod op willekeur.
Beslissing
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op