ECLI:NL:RBDHA:2019:14892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
C/09/548854 / HA ZA 18/237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op de benoeming van een deskundige ter bepaling van het redelijk loon voor de uitvoering van een opdracht tot onderzoek naar de herkomst en authenticiteit van een schilderij

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of de eiser, die een schilderij heeft laten onderzoeken op herkomst en authenticiteit, recht heeft op betaling van een redelijk loon aan de gedaagde, Redivivus B.V. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat de eiser opdracht heeft gegeven voor het onderzoek en dat Redivivus aanspraak kan maken op een redelijk loon. De hoogte van dit loon is echter nog niet vastgesteld. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van een deskundige die de hoogte van het redelijk loon moet bepalen. De eiser betwist dat hij enige betaling aan Redivivus verschuldigd is, terwijl Redivivus stelt dat de werkzaamheden die zijn verricht rechtvaardigen dat zij een aanzienlijk bedrag aan loon ontvangt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de werkzaamheden die zijn verricht en de tijd die daaraan is besteed. Dit leidt tot de conclusie dat Redivivus niet kan aantonen dat de eiser bewust de eigendomsgeschiedenis van het schilderij heeft vervalst, wat een belangrijke stelling van Redivivus was. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar een rol voor verdere akten van partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis van 16 oktober 2019
in de zaak met zaak-/rolnummer C/09/548854 / HA ZA 18/237 van:
[eiser]te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofzaak in conventie, eiser in het incident ex artikel 223 Rv in conventie,
verweerder in de hoofdzaak in reconventie, verweerder in het incident ex artikel 223 Rv in reconventie,
advocaat: mr. A. van Hees,
tegen

1.REDIVIVUS B.V. te Wassenaar,

2.
[gedaagde 2]te [woonplaats 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak in conventie, verweersters in het incident ex artikel 223 Rv in conventie,
eiseressen in de hoofdzaak in reconventie, eiseressen in het incident ex artikel 223 Rv in reconventie,
advocaat: mr. E.H. Boucher.
Partijen blijven aangeduid als [eiser] , Redivivus en [gedaagde 2] genoemd. Redivivus en [gedaagde 2] worden gezamenlijk ook aangeduid als Redivivus c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 februari 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van de depot van Redivivus;
- de akte van Redivivus;
- de antwoordakte van [eiser] ;
- de als ter rolle van 5juni 2019 genomen akte aangemerkte brief van Redivivus van 3juni
2019;
- de antwoordakte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Deze zaak gaat over een schilderij, dat mogelijk van de hand van Malevitsj is. Redivivus heeft het schilderij in opdracht van [eiser] gerestaureerd. Daarna heeft zij onderzoek gedaan naar de herkomst en authenticiteit ervan. Partijen waren verdeeld over de vraag of [eiser] opdracht daartoe had gegeven. In het tussenvonnis is geoordeeld dat dit het geval is en dat Redivivus aanspraak kan maken op betaling van redelijk loon voor de werkzaamheden die zij ter uitvoering van de opdracht heeft verricht. De hoogte van het redelijk loon moet worden begroot. Met het oog daarop is in het tussenvonnis een aktewisseling bevolen. Daarnaast stelt Redivivus in reconventie dat [eiser] haar bij het geven van de opdracht bewust de eigendomsgeschiedenis van het schilderij heeft vervalst. De rechtbank heeft haar op dit punt toegelaten tot het bewijs.
2.2.
De rechtbank bespreekt achtereenvolgens (i) de opdracht, (ii) het redelijk loon en (iii) de vraag of [eiser] bewust de eigendomsgeschiedenis van het schilderij heeft vervalst.
de opdracht
2.3.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat [eiser] opdracht heeft gegeven voor onderzoek naar de herkomst en authenticiteit van het schilderij en is de inhoud van de opdracht bepaald. Dat zijn bindende eindbeslissingen. Zowel [eiser] als Redivivus maken opmerkingen daarover, die de rechtbank aanleiding geven te bezien of zij moet terugkomen op deze bindende eindbeslissingen.
2.4.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat zij in het verdere verloop van het geding in deze instantie is gebonden aan deze bindende eindbeslissingen. De besliste geschilpunten zijn voor deze instantie afgedaan en dienen te worden bestreden in hoger beroep. Dit uitgangspunt berust op de goede procesorde en heeft een op beperking van het debat gerichte functie: er is geen plaats voor heropening van het debat over afgedane geschilpunten. Deze gebondenheid gaat echter niet zo ver, dat de feitenrechter wordt gedwongen een einduitspraak te doen waarvan hij weet dat deze ondeugdelijk is. De eisen van een goede procesorde brengen evenzeer mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Deze uitzondering is een in voorkomend geval te hanteren correctiemechanisme om te voorkomen dat het eindvonnis berust op een onjuiste of ondeugdelijke feitelijke of juridische grondslag. Deze uitzondering is niet bedoeld om partijen de mogelijkheid te bieden het debat te heropenen over een afgedaan punt. [1] Indien een verzoek om heroverweging van een bindende eindbeslissing geen beslissing op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag betreft, maar neerkomt op heropening van het debat met een bestrijding van die beslissing die in hoger beroep thuishoort (een verkapt intern appel), kan de rechtbank dus zonder meer daaraan voorbijgaan.
2.5.
[eiser] stelt dat geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen met Redivivus en stelt verder dat, als daarvan al sprake is, geenszins vast staat was de omvang van deze overeenkomst is. Dit is niet meer dan een herhaling van zijn eerder ingenomen standpunt hierover. De rechtbank gaat dus voorbij aan deze opmerking.
2.6.
Redivivus stelt dat (a) in het tussenvonnis onder 4.50 ten onrechte is overwogen dat [zoon van eiser] [gedaagde 2] heeft verboden om contact te hebben met [T] , zodat alleen het contact met [T] in mei 2016 onder de opdracht valt en (b) dat [gedaagde 2] tijdens het opstellen van het overzicht ter uitvoering van de opdracht in het tussenvonnis, besefte dat zij een tweetal werkzaamheden – te weten gesprekken die zij op grond van aanwijzingen van [zoon van eiser] heeft gevoerd – was vergeten.
2.7.
Het door Redivivus spreken met deskundigen was onderdeel van de opdracht. In het tussenvonnis is vastgesteld dat het benaderen van deskundigen steeds in overleg geschiedde met [eiser] , die uitgesproken opvattingen had over wie wanneer zou worden benaderd. Redivivus kan dus alleen aanspraak maken op betaling van redelijk loon in verband met gesprekken met deskundigen, als deze gesprekken plaatsvonden in overleg met [eiser] , die vaak via zijn zoon [zoon van eiser] communiceerde.
2.8.
[zoon van eiser] heeft ter comparitie verklaard dat hij Redivivus, die in mei 2016 in Chicago had gesproken met [T] , heeft verboden verder contact met [T] te hebben. Op grond van deze verklaring is in r.o. 4.50 van het tussenvonnis geoordeeld dat alleen het contact met [T] in mei 2016 binnen de reikwijdte van de opdracht valt.
2.9.
Redivivus stelt dat het tussenvonnis op dit punt een kennelijke verschrijving bevat: mei 2016 moet mei 2017 zijn, omdat zij [T] eind 2016 voor het eerst heeft gesproken. Zoals [eiser] met juistheid opmerkt, valt dit niet te rijmen met punt 1.iii uit de door Redivivus overgelegde spreadsheet met een overzicht van haar werkzaamheden, [2] waarin staat dat Redivivus tussen april en augustus 2016 contact heeft gehad met onder andere [T] over de bedoeling van N11 van de ondertekening.
2.10.
Redivivus stelt voorts dat zij met medeweten en instemming van [zoon van eiser] vanaf het najaar van 2016 (uitgebreid) contact heeft gehad met [T] na de eerste ontmoeting met haar in het Tate Modern, waarover zij [zoon van eiser] per mail van 12 december 2016 [3] heeft ingelicht. In deze mail staat:
“We also met the Conservator on the board of the Malevich Foundation in New York. We didn’t discuss any particulars with her but she is very open and very knowledgeable should we wish to meet with her.”
2.11.
Uit dit bericht kan alleen worden afgeleid dat Redivivus [T] een goede gesprekspartner vond, met wie ter uitvoering van de opdracht zou kunnen worden gesproken, en dat zij dit aan [zoon van eiser] heeft laten weten. Onbekend is was de reactie van [zoon van eiser] hierop was. Deze e-mail weerlegt daarmee niet de verklaring tijdens de comparitie van partijen van [zoon van eiser] , dat hij (verder) contact met [T] verboden heeft. De rechtbank blijft dus bij haar in r.o. 4.50 van het tussenvonnis vervatte oordeel. Het maakt voor dat oordeel niet uit of het gesprek in Chicago waarop dit oordeel betrekking heeft, in mei 2016 of mei 2017 heeft plaatsgehad.
2.12.
Redivivus stelt voorts dat [gedaagde 2] tijdens het opstellen van het overzicht ter
uitvoering van de opdracht in het tussenvonnis, besefte dat zij een tweetal werkzaamheden was vergeten. Het gaat om gesprekken die zij op grond van aanwijzingen van [zoon van eiser] heeft gevoerd. Redivivus heeft deze werkzaamheden niet meegenomen in de begroting. Zij licht toe dat zij ervoor kiest deze werkzaamheden niet in haar vordering te betrekken. Zij acht het echter wel van belang dat deze werkzaamheden worden betrokken in de afweging bij de bepaling van het redelijk loon.
2.13.
Wat Redivivus hiermee voor ogen heeft, is niet duidelijk. Nu zij ervoor kiest deze werkzaamheden niet aan haar vordering tot betaling van redelijk loon ten grondslag te leggen, laat de rechtbank deze werkzaamheden, waarmee volgens een aparte pagina van de spreadsheet vier dagen (twee per gesprek) van [gedaagde 2] gemoeid zouden zijn geweest, buiten beschouwing. Het geschil over de vraag of deze werkzaamheden al dan niet binnen de reikwijdte van de opdracht vallen, kan onbesproken blijven.
redelijk loon
2.14.
In het tussenvonnis is een aktewisseling over de hoogte van het redelijk loon voor de door Redivivus ter uitvoering van de opdracht verrichtte werkzaamheden bevolen. Ook is Redivivus bevolen de door haar opgestelde rapportage te deponeren bij de rechtbank, opdat daarvan kennis kon worden genomen met het oog op de beoordeling van de vraag op welk bedrag aan redelijk loon zij aanspraak kan maken. In het tussenvonnis is overwogen dat de advocaten van partijen het depot konden inzien in het gerechtsgebouw en de inhoud daarvan in hun aktes moesten betrekken.
2.15.
Redivivus stelde voorafgaand aan het tussenvonnis dat het rapport af was en klaar lag om te overhandigen. Na het tussenvonnis heeft zij uitstel gevraagd voor de bevolen deponering van het rapport, omdat zij in het buitenland was en niet in staat was een grote hoeveelheid onderzoeksdocumentatie bijeen te voegen. In haar akte na het depot heeft zij gesteld dat het rapport niet af is en dat het depot een samenstelling is van alle onderdelen van het onderzoek waarvan de opdracht tussentijds is beëindigd en daarom moet worden gezien als een conceptversie van een rapport van een niet afgeronde opdracht. Hiermee staat vast dat Redivivus de rechtbank in eerder in de procedure niet juist en volledig heeft voorgelicht over het rapport. In r.o. 2.20 staat welke consequentie de rechtbank thans hieraan verbindt.
2.16.
[eiser] maakt bezwaar tegen de bepaling dat de advocaten het depot mochten inzien. [eiser] acht dit in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor en stelt dat het depot daarom buiten beschouwing moet blijven. De rechtbank overweegt dat [eiser] eerder in deze procedure laten weten dat zijn gezondheidstoestand (hartklachten) eraan in de weg staat dat hij vanuit zijn woonplaats [woonplaats 1] naar Nederland afreist. Nu blijkt dat het voor [eiser] van groot belang is dat hij het depot zelf inziet en hij kennelijk toch in staat is naar Nederland af te reizen, zal hij in de gelegenheid worden gesteld het depot zelf in te zien. Hij kan zich tot de griffie wenden voor het maken van een afspraak. Hij dient bij voorkeur ervoor te zorgen dat hij het depot komt inzien voordat hij de hierna onder 2.23 bedoelde akte neemt.
2.17.
Redivivus heeft ter uitvoering van de onder 5.8 t/m 5.10 in het tussenvonnis gegeven opdracht een spreadsheet in het geding gebracht, die volgens haar een zo nauwkeurig mogelijk kwantitatief overzicht van de werkzaamheden van Redivivus geeft in het kader van de uitvoering van de opdracht. In horizontale kolommen staan de onderscheidene onderdelen van de opdracht en in verticale kolommen wordt ingegaan op de door de rechtbank genoemde onderwerpen. De spreadsheet bevat in de rechterkolommen een schatting van de door [gedaagde 2] en [P] aan de werkzaamheden in kwestie bestede tijd. Verder is een optelling gemaakt aan de hand van de reguliere tarieven van [gedaagde 2] en [P] . Het door Redivivus in de spreadsheet gepresenteerde bedrag van € 223.759 ex btw/
€ 270.249 incl. btw is de som van:
  • de in de spreadsheet aangegeven aantallen dagen,
  • het dagtarief van [gedaagde 2] (€ 1.440 per dag) en/of [P] (€ 800 per dag) en
  • kosten.
2.18.
[eiser] merkt op dat:
de opgegeven uren bij lange na niet besteed kunnen zijn;
deze voorzover besteed, gemaakt zijn tegen een te hoog uur- danwel dagtarief;
deze grotendeels onderdeel zijn geweest of hadden moeten zijn geweest van een restauratie zoals door Redivivus uitgevoerd en betaald;
uren zijn besteed aan het lezen van literatuur die bekend mocht worden verondersteld;
in december 2017 werd gesteld dat [P] ongeveer 800 uur aan de opdracht zou hebben besteed, wat bij nader inzien slechts 50 dagen (400 uur) is geweest;
uren zijn opgevoerd buiten de periode dat overeenstemming zou hebben bestaan terzake aanvullende werkzaamheden;
voor een deel van de uren expliciet goedkeuring had moeten worden gegeven, alsmede voor het maken van reiskosten;
et onderzoek amateuristisch is uitgevoerd, althans dat de kans nihil is dat het onderzoek tot authenticatie van het werk had kunnen leiden;
Redivivus veel eerder dwingend aan [eiser] had moeten aangeven dat verder onderzoek tot niets zou leiden.
2.19.
Redivivus heeft gedurende de uitvoering van de werkzaamheden niet bijgehouden hoeveel tijd zij aan wat besteedde. Haar opgave berust op een achteraf gemaakte schatting. [eiser] merkt met juistheid op dat in de spreadsheet van Redivivus ook werkzaamheden zijn verdisconteerd van voor en na de looptijd van de overeenkomst en dat de bijlagen bij het depot correspondentie bevat van na beëindiging van de overeenkomst, met name met [T] en [J] . De rechtbank merkt voorts op dat Redivivus niet steeds consistent is (geweest) in haar stellingen over wat zij wanneer heeft gedaan ter uitvoering van de opdracht (zie ook de hiervoor onder 2.15 besproken standpunten over het gedeponeerde rapport).
2.20.
Deze nog steeds bestaande onduidelijkheid over wat is gedaan ter uitvoering van de opdracht en hoeveel tijd daaraan is besteed, alsmede de omstandigheid dat – anders dan eerder is gesteld – geen sprake is van een afgerond rapport, maar een niet afgerond concept, leiden de rechtbank ertoe de gevolgtrekking te maken dat niet kan worden aangenomen dat [eiser] enig ander voordeel van de opdracht heeft gehad dan de – ook tussentijds per e-mail doorgegeven – bevindingen van het uitgevoerde onderzoek. Dat betekent dat het redelijk loon waarop Redivivus aanspraak kan maken maximaal het bedrag is van de vergoeding, berekend aan de hand van het daarvoor gebruikelijke marktconforme tarief, voor de tijd die een redelijk handelend en bekwaam vakgenoot aan de uitvoering van deze werkzaamheden zou besteden. De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen Redivivus verder naar voren brengt over het voordeel dat [eiser] heeft genoten van de in zijn opdracht door Redivivus uitgevoerde werkzaamheden.
2.21.
[eiser] betoogt op basis van het depot en de door hem in het geding gebrachte rapportage van [X] [4] (hierna: [X] ) primair dat hij niets aan Redivivus verschuldigd is, subsidiair niet meer dan € 6.800, zijnde een vergoeding voor een week werk (van [gedaagde 2] en [P] ) volgens het gebruikelijk uurtarief zoals berekend bij restauratie, het gebied waarop de expertise van Redivivus ligt, € 85 per uur.
2.22.
Redivivus is niet in de gelegenheid geweest om te reageren op de door [eiser] in het geding gebrachte rapportage van [X] en de onder 2.18 bedoelde standpunten van [eiser] . Zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Zij zal hierop bij akte kunnen reageren.
2.23.
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank partijen eveneens in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de voor benoeming van een deskundige relevante punten, voor het geval de rechtbank na de uitlatingen van Redivivus zal moeten oordelen over de tijd die een redelijk handelend en bekwaam vakgenoot aan de uitvoering van deze werkzaamheden zou besteden tegen het daarvoor gebruikelijke marktconforme tarief. In de onder 2.22 bedoelde akte zal Redivivus zich kunnen uitlaten over de persoon van de eventueel te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen. Op dezelfde roldatum zal [eiser] zich ook daarover bij akte kunnen uitlaten. Indien hij vóór die datum het depot heeft ingezien (zie onder 2.16), kan hij zich in deze akte desgewenst ook nader uitlaten over het depot.
2.24.
De rechtbank geeft partijen in overweging om met een éénstemmig voorstel te komen over de vragen en/of de persoon van de te benoemen deskundige. De rechtbank overweegt voorts reeds nu dat Redivivus, op wie de bewijslast rust van het door haar gevorderde bedrag aan redelijk loon, bij benoeming van een deskundige het voorschot voor de deskundige zal moeten voldoen.
vervalsing van de eigendomsgeschiedenis?
2.25.
In het tussenvonnis is Redivivus toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [eiser] bewust een met vervalste documenten onderbouwde en onjuiste eigendomsgeschiedenis van het schilderij aan haar heeft verstrekt.
2.26.
Redivivus heeft gewezen op een door [eiser] bij dagvaarding in kort geding aangeleverde verklaring van de Federal Archive Agency, waarin aan twee documenten worden gerefereerd:
  • i) een ongedateerd handgeschreven document (‘the acknowledgement’) waarbij [A] het schilderij in levenslang beheer geeft aan [F] (hierna: document (i)) en
  • ii) een getypt document d.d. 18 mei 1984, waarbij [A] het schilderij in eigendom overdraagt aan [eiser] (hierna: document (ii).
Redivicus stelt dat [eiser] al eerder een versie van de ‘acknowledgement’ aan [gedaagde 2] ter hand heeft gesteld als onderdeel van de
provenance.Dat is een getypte versie, voorzien van de datum 5 maart 1984 (hierna: document (iii)). Volgens Redivivus is het onwaarschijnlijk dat [A] zowel een handgeschreven als een getypte versie op papier zou hebben gezet, waarbij de ene versie wel is gedateerd en de andere niet van een datum is voorzien. Redivivus acht het verder opvallend en onlogisch dat [eiser] document (iii) niet heeft laten beoordelen door de Federal Archive Agency. Verder dringt de vraag zich volgens Redivivus op waarom [A] het schilderij eerst op 5 maart 1984 voor
lifelong custodyaan [F] zou hebben gegeven, om het slechts negen weken later plotsklaps voor een onbekend bedraag aan [eiser] te verkopen. Dit is volgens Redivivus onlogisch, terwijl het tot slot onduidelijk is hoe de destijds in de Sovjet Unie wonende [A] het schilderij naar de in Parijs wonende [F] heeft weten te smokkelen. Volgens Redivivus lijkt het erop dat [A] het schilderij aan [F] heeft willen geven op een moment dat hij daar een goede reden voor had, namelijk midden in de jaren ’90, toen hij met zijn collectie naar Amsterdam was gevlucht en de collectie daar vervolgens werd geplunderd. Dit verklaart volgens Redivivus waarom het handgeschreven document (i) niet gedateerd is. Redivivus concludeert dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat [A] in maart 1984 het schilderij in
lifelong custodyzou hebben gegeven aan [F] vervolgens, zoals [eiser] heeft verklaard, [5] op 18 mei 1984 een brief zou hebben ondertekend waarbij hij [F] opdracht zou hebben gegeven om het schilderij aan [eiser] te verkopen.
2.27.
Volgens Redivivus heeft navraag bij de weduwe van [F] , [weduwe van F] (hierna: [weduwe van F] ), uitgewezen dat [F] nooit enig schilderij van [A] heeft ontvangen en dat [F] de beweerdelijke door [A] opgestelde verklaringen over het schilderij niet kenden en nog nooit van [eiser] had gehoord. Redivivus heeft afgezien van het horen van getuigen. Zij heeft bewijs hiervan geleverd in de vorm van een e-mailbericht van 18 december 2017 [6] en een schriftelijke verklaring van 23 december 2017 van [weduwe van F] . [7]
2.28.
In de e-mail van [weduwe van F] aan haar zoon [zoon van F] van 18 december 2017 staat (in een Nederlandse vertaling):
“ [zoon van F] , als je de jurist gaat spreken, zeg het heel krachtig:
[A] heeft nooit enige Malevitch-schilderijen aan [F] voor het “eeuwig bezwaren” overgedragen. [F] woonde sinds 1981 in Frankrijk. In 1984 kon geen sprake zijn van een overdracht.
Ik hoor de naam “ [eiser] ” voor het eerst. Ik heb deze naam nooit eerder vernomen – noch van [F] , noch van [A] .
Ik heb de (privé)brieven van [A] daterend uit de jaren 1984-85. Het handschrift in deze brieven verschilt sterk van de “ontvangstbevestiging” die de jurist heeft voorgelegd.”
2.29.
In de schriftelijke verklaring van 23 december 2017 staat:
To whom it may concern
Translated from Russian by [zoon van F] , son of [weduwe van F] and [F] (...)
I, the undersigned, certify that
1.
my late husband, [F] , has never received any Malevich paintings from [A] for “permanent custody”;
2)
my husband never sold / given this painting to one [eiser] ;
3)
I have never heard of [eiser] before this affair, neither from my husband, nor from [A] ;
4)
I have at least one personal letter from [A] to my husband dated 1984, it does not mention [eiser] nor the painting in question; nor the other letters dated 1984-1992.
5)
[A] ’s handwriting on the 1984 letter in my possession seems quite different from the handwriting on the RGALI document. But I am not an expert of course. A jpf file is attached comparing pages from my 1984 letter (not signed) and another from 1992 (signed).”
2.30.
[eiser] heeft eveneens een schriftelijke verklaring van [weduwe van F] in het geding gebracht, ter ontkrachting van het door Redivivus bijgebrachte bewijs. In deze verklaring van 24 april 2019 [8] staat – voor zover hier van belang:
“Mr. Boucher provided my family with very limited and partial information about Mr. [eiser] and the documents in his possession. As a result, 1 made a declaration on the 23rd of December, 2017, which was later presented by Mr. Boucher to the court in the Hague.
In April 2019, my son [zoon van F] had a chance to study the originals of [eiser] ’s
documents and to discuss with me the details and circumstances related to this person and to
Malevich’s painting. On the basis of these new information, which 1 either leamed recently or may
have known but entirely forgot, 1 wish to clarify and to expand the statements made in my former
declaration:
1.
My late husband [F] (1937-1999), a french and Russian poet and translator, emigrated from the Soviet Union to france in 1981 together with our elder son [zoon 2 van F] . We had very limited contact after that, for we remained separated between 1981 and 1985 by the Iron Curtain. Together with my younger son [zoon van F] , 1 joined [F] and [zoon 2 van F] in France only in 1985.
2.
[F] was indeed a very close and trusted friend of [A] , a well known Russian writer and histonan of art as well as a famous collector of Russian avant garde. In my view, it is not unlikely that [A] had contacts with [F] outside my knowledge. 1 believe that it is equally not unlikely that [F] , as [A] ’s trusted friend, may have carried out certain tasks on his demand without telling me.
1 consider it equally not unlikely that, dunng the period of our separation, [A] may have asked [F] to sell some works of art from his collection. 1 van neither confirm or deny it, since my husband never spoke to me about it and did not mention any such matter in our correspondence, for an obvious reason that our letters and phone calls were then closely monitored by the KGB.
4.
I do not exolude the possibility that 1 personally met [eiser] in [woonplaats 1] before my emigration to France, because we had friends in common. Many years have passed since those days. When Mr. Boucher asked me about this matter in December2017, it was difficult for me to recail the circumstances dating back over thirty years.
1 wish to emphasize that [F] systematically avoided mentioning any sensitive issues, e.g. selling a painting, in the telephone conversations and correspondence with me and with [A] . The reason for this was obvious: both the telephone line and the letters were controlled by the KGB.
6.
In relation to the mentioned Malevich painting, Mr. Boucher has emailed us black-and white scans of documents purportedty written by [A] . Neither me nor my son are experts on handwriting. Hence we were unable to evaluate the authenticity of [A] ’s notes or letters presented by [eiser] . However, having carefully examined the documents, we wish to declare that we trust the certificates of authenticity established by [expert] , an expert on [A] ’s documenis at the Russian State Archive of Literature and Art (RGALI). Both me and my son, who is now an associate professor in Russian and Sovjet history at Lille University and specializes in the cultural Cold War, consider this specialist opmion trustworthy.
7.
Once again I wish to emphasize that my previous declaration made on December 23, 2017, has been founded on limited and partial information provided by Mr. Boucher.”
2.31.
De onder 2.28 tot en met 2.30 weergegeven verklaringen van [weduwe van F] zijn schriftelijke bewijsmiddelen met vrije bewijskracht. Wat partijen over en weer naar voren brengen over de omstandigheden waaronder de verklaringen tot stand zijn gebracht, geeft geen grond om de ene verklaring meer of minder juist te achten dan de andere. Ook overigens zijn er geen objectieve aanknopingspunten in de stukken of hetgeen tussen partijen vaststaat, om de ene of de andere verklaring als meer of minder juist dan de ander aan te merken. Daarmee is er geen grond om, zoals Redivivus bepleit, de door [eiser] overgelegde verklaring buiten beschouwing te laten. De door [eiser] overgelegde verklaring ontkracht de door Redivivus overgelegde verklaringen en staat eraan in de weg dat de inhoud van deze door Redivivus als bewijs van haar stellingen bijgebrachte, onder 2.28 en 2.29 bedoelde verklaringen als vaststaand aan te nemen. Niet als vaststaand kan dus worden aangenomen dat [F] nooit enig schilderij van [A] heeft ontvangen, dat [F] de beweerdelijke door [A] opgestelde verklaringen over het schilderij niet kenden en nog nooit van [eiser] had gehoord. De in het verlengde daarvan door Redivivus bepleite conclusie dat daarmee vaststaat dat [eiser] haar doelbewust verkeerd heeft geïnformeerd over de
provenancevan het schilderij, kan niet worden getrokken.
2.32.
Redivivus stelt voorts dat bij document (ii) een
provenanceis opgenomen waaruit volgt dat het schilderij door [A] is verkregen uit de verzameling van [W] in Zwitserland. Volgens Redivivus is het hoogst onwaarschijnlijk dat het schilderij ooit in het bezit van [W] is geweest, temeer daar [W] het schilderij vervolgens op het hoogtepunt van de koude oorlog van Zwitserland naar [woonplaats 1] zou hebben gesmokkeld om het daar aan de daar wonende verzamelaar [U] af te geven of te verkopen. Redivivus verwijst hier naar de kwalificatie van [T] van de stelling dat [U] het schilderij in eigendom heeft gehad en/of aan [A] zou hebben verkocht als ‘science fiction’. Volgens Redivivus is het bovendien raar dat [A] dit zou opnemen in document (ii), aangezien hij daar alleen maar last mee zou krijgen. Redivivus merkt in dit verband op dat [O] aan haar te kennen heeft gegeven dat [A] hem in 1970 niet heeft willen bevestigen dat hij het schilderij in eigendom had, omdat hij dit vermoedelijk slechts in bruikleen had en nooit aan de rechtmatige eigenaar heeft teruggegeven. Volgens Redivivus geeft dit een en ander gegronde reden om te twijfelen aan de echtheid van de twee getypte documenten ((ii) en (iii)), met een (makkelijk te vervalsen) handtekening. Redivivus heeft evenwel geen nader bewijs bijgebracht van deze stellingen, die daarmee niet zijn komen vast te staan.
2.33.
Redivivus wijst voorts op ‘de brieven uit Acona’. Zij stelt dat de brief van de kunstenaar en graficus [D] , die zich in het Museo Communale d’Arte Moderna Ascona, te Ascona, zou bevinden en waarvan een kopie bij de door [eiser] aan haar verstrekte provenance zat, vrijwel zeker een vervalsing is. Vergelijking van die door [eiser] verstrekte brief met twee bij kunsthistorici bekende brieven van [D] uit 1924 en 1926 maken volgens Redivivus namelijk duidelijk dat de door [eiser] aangeleverde brief vrijwel zeker niet van de hand van [D] is. De bekende brieven uit 1924 en 1926 hebben een identiek briefhoofd, terwijl de door [eiser] aangeleverde brief een duidelijk ‘verschoven’ rode pijl in het briefhoofd heeft en een verkeerde kleur. Dit zijn volgens Redivivus slordigheden die de wereldvermaarde [D] nooit zou hebben geaccepteerd op zijn eigen briefpapier. Redivivus wijst voorts erop dat de brief geen stempel van het museum heeft. Volgens Redivivus verklaart dit waarom [zoon van eiser] op 4 september 2017 navraag bij haar deed over het moment dat de rode verf op de achterkant van het schilderij commercieel beschikbaar is geworden; hij maakte zich volgens Redivivus zorgen over het feit dat als zou worden vastgesteld dat het opschrift achterop het schilderij van na 1925 zou stammen, dit meteen met zich zou brengen dat de brief van [D] niet echt is, aldus Redivivus.
2.34.
Redivivus stelt voorts dat [zoon van eiser] , nadat zij te kennen had gegeven naar het museum in Ascona te gaan om nader onderzoek te doen naar de zich daar bevindende brief van [D] , tijdens een bijeenkomst op 8 uni 2017 – waarbij ook [eiser] aanwezig was – meldde dat een bezoek aan Ascona niet langer nodig was, omdat hij daar zelf in het archief twee brieven had aangetroffen: een brief van [Y] van 19 februari 1925 en een brief van [D] van 26 mei 1926. Deze brieven zouden volgens [zoon van eiser] aantonen dat het schilderij door [E] aan het museum in bewaring zou zijn gegeven, waarop vervolgens [D] aan [E] zou hebben gevraagd om een koffer te doen vervaardigen om het schilderij naar Hannover te sturen. De aanwezigheid van het schilderij in Ascona in 1925 zou kunnen verklaren hoe het schilderij in handen van de Zwitserse familie [W] terecht was gekomen, zoals de provenance van [eiser] vermeldde.
2.35.
Volgens Redivivus laat navraag bij het Museo Communale d’Arte Moderna Ascona, te Ascona echter een ander beeld zien. Zij heeft een e-mail bericht van de directrice van dit museum in het geding gebracht, waarin – voor zover hier van belang – staat (in een Nederlandse vertaling):
“Ik bevestig u – zoals mevrouw [Z] reeds heeft geschreven – dat wij het originele document hebben ontvangen dat op 25 november 2016 door [Y] is ondertekend, dat per brief door een persoon die anoniem wil blijven is verstuurd.
Wij hebben deze brief uitsluitend voor onderzoeksdoeleinden in ons archief opgenomen, omdat het gaat om [Y] , stichter van het Museo Comunale [Gemeentelijk MuseumJ van Ascona in 1922.
Ik bevestig u voorts dat de brief van [D] zich niet in ons archief bevindt.”
2.36.
Volgens Redivivus is het meer dan opvallend te noemen dat [zoon van eiser] drie dagen vóór deze donatie, op 22 november 2016 aan Redivivus schreef:
“(…) al is fine we are investigation several documents which can be of great importance to our paining, if anything comes out of this we will let you know asap.”
Vervolgens meldde [zoon van eiser] op 8 juni 2017 ‘het goede nieuws’ over ‘de brieven uit Ascona’ aan Redivivus, terwijl uit de brief van de museumdirecteur volgt dat de ‘ [D] brief’ zich niet in het archief van het museum bevindt. Redivivus stelt dat het haar een raadsel is hoe [eiser] aan een kopie van een brief van [D] is gekomen.
2.37.
Volgens Redivivus is het tot slot duidelijk dat deze brief niet door [D] is vervaardigd en zeker niet in 1925. Zij wijst erop dat in de brief gewag wordt gemaakt van een Russische tekst op het doek achterop het schilderij en dat spectroscopisch onderzoek van professor [K] heeft uitgewezen dat het octrooi op de verf waarmee het opschrift is vervaardigd stamt uit 1928; de verf is daarmee op z’n vroegst drie jaar nadat de brief zou zijn geschreven op de markt gebracht, aldus Redivivus, die stelt dat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de brief die in kopie bij de provenance van [eiser] zat, niet uit 1925 dateert.
2.38.
Ook als dat laatste zou kloppen – wat [eiser] gemotiveerd betwist en wat verder onbesproken zou blijven – is Redivivus daarmee niet in haar bewijs geslaagd. Daarmee is namelijk niet gezegd dat [eiser] op de hoogte was van de gestelde valsheid, hetgeen vereist is om te kunnen concluderen dat Redivivus is gelaagd in het bewijs van haar stelling dat [eiser] bewust een met vervalste documenten onderbouwde en onjuiste eigendomsgeschiedenis van het schilderij aan haar heeft verstrekt. De onder 2.33 tot en met 2.37 bedoelde stellingen over ‘de brieven uit Ascona’ – die grotendeels bestaan uit speculaties en opvattingen – geven geen grond voor het door Redivivus bepleite bewijsvermoeden aangaande de valsheid van de brief van [D] die in kopie bij de
provenancevan [eiser] zat.
2.39.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Redivivus niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [eiser] bij het geven van de opdracht bewust de eigendomsgeschiedenis van het schilderij heeft vervalst.
Slotsom
2.40.
Wat resteert is de beslissing over de hoogte van het redelijk loon. Redivivus mag zich uitlaten over de onder 2.18 bedoelde standpunten van [eiser] en het door [eiser] in het geding gebrachte rapport van [X] . [eiser] kan het depot desgewenst inzien en partijen dienen zich om proceseconomische redenen vast uit te laten over de persoon van een mogelijk door de rechtbank te benoemen deskundige en de aan hem te stellen vragen.
2.41.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 6 november 2019 voor:
(i) een akte van Redivivus, waarin zij zich kan uitlaten over:
 de onder 2.18 bedoelde standpunten van [eiser] en het door [eiser] in het geding gebrachte rapport van [X] ;
 de persoon van de eventueel te benoemen deskundige en de aan hem te stellen vragen;
(ii) een akte van [eiser] , waarin hij zich kan uitlaten over:
 de persoon van de eventueel te benoemen deskundige en de aan hem te stellen vragen;
 het depot, indien hij dat zelf heeft ingezien.
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2019.

Voetnoten

1.Vlg. HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800, HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521, HR (…)
2.productie 38 Redivivus.
3.productie 41 Redivivus.
4.productie 39 [eiser] .
5.in productie 10 conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie.
6.productie 42 Redivivus.
7.productie 43 Redivivus.
8.productie 38 [eiser] .