ECLI:NL:RBDHA:2019:14838
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Toepassing cumulatieregel artikel 15, vijfde lid, Sr in kort geding over voorwaardelijke invrijheidstelling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een gedetineerde, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De eiser vorderde dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van twaalf en drie maanden bij elkaar opgeteld moesten worden, zodat hij in aanmerking zou komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). De eiser stelde dat de cumulatieregel van artikel 15, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing was, omdat hij in totaal meer dan één jaar aan vrijheidsstraffen was opgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cumulatieregel niet van toepassing is, omdat op het moment dat de gevangenisstraf van drie maanden onherroepelijk werd, de gevangenisstraf van twaalf maanden al volledig was ten uitvoer gelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er op dat moment geen sprake was van meerdere onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen die nog ten uitvoer gelegd moesten worden. De vordering van de eiser werd dan ook afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om de voorwaarden van artikel 15, vijfde lid, Sr nauwkeurig te interpreteren, en bevestigt dat de cumulatieregel alleen van toepassing is wanneer er daadwerkelijk meerdere onvoorwaardelijke straffen zijn die nog ten uitvoer gelegd moeten worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eis van de eiser niet toewijsbaar was, en dat er geen sprake was van een onjuiste rechtsopvatting door het Openbaar Ministerie.