1.4.Bij het primaire besluit is de tweede leerlingenbeoordeling ten aanzien van eiseres
over de periode van 2 oktober 2017 tot 25 juni 2018 vastgesteld voor de afsluiting van de VTO. Vastgesteld is dat eiseres zich heeft verbeterd qua kennis en vaardigheden. Zowel de eerste als de tweede beoordelaar hebben het gedrag van eiseres als onvoldoende beoordeeld. De tweede beoordelaar heeft, in afwijking van de eerste beoordelaar, het totaaloordeel vastgesteld op onvoldoende.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De eerste en tweede beoordelaar hebben de verschillende gezichtspunten beoordeeld met inachtneming van de periode 23 april 2018 tot en met
25 juni 2018. De tweede beoordelaar heeft zich voor het eindoordeel gebaseerd op de gehele opleidingsperiode van 2 oktober 2017 tot en met 25 juni 2018. De tweede beoordelaar heeft met name drie incidenten meegewogen:
het niet opvolgen van het dienstbevel op 4 juni 2018. Bij diens beoordeling was sprake van een nieuw feit, te weten de afwijzing van het beklag tegen de in dat kader opgelegde geldboete;
de aangifte wegens aanranding die op of rond 14 juni 2018 zou hebben plaatsgevonden, als gevolg waarvan eiseres met ingang van 11 juli 2018 is geschorst. Hoewel met de aangifte de schuld van eiseres niet is aangetoond, maakt dit wel dat wordt betwijfeld of eiseres het gedrag kan vertonen dat mag worden verwacht van een inlichtingenofficier;
het gedrag van eiseres op het feestje van 14 juni 2018, te weten dat zij na drankgebruik officiersonwaardig gedrag vertoont;
Verweerder acht het terecht dat de drie genoemde incidenten de grondslag hebben gevormd voor de onvoldoende beoordeling op het onderdeel gedrag. Verweerder stelt zich ter zake van het bijstellen van het eindoordeel op het standpunt dat uit de drie bovenstaande incidenten afdoende blijkt dat de houding en gedrag van eiseres nog steeds te wensen overlieten en daarmee gedurende de gehele VTO OFF I&V KL onvoldoende zijn geweest.
De door eiseres genoemde momenten waaruit zou blijken dat sprake was van een onveilige leeromgeving hebben plaatsgevonden in het eerste beoordelingstijdvak. De beoordeling over dit tijdvak staat in rechte vast. Voor zover sprake was van een onveilige leeromgeving, heeft dit er niet aan in de weg gestaan dat haar inhoudelijk functioneren uiteindelijk als voldoende is beoordeeld. De door eiseres gestelde animositeit bij de tweede beoordelaar is gebaseerd op het door een waarnemer opgemaakt verslag van een gesprek van 14 mei 2018. Dit verslag is in ongekuiste versie door de tweede beoordelaar aan het dossier toegevoegd en de woordkeuze van dit verslag komt dan ook niet voor rekening van de tweede beoordelaar. Eiseres en de tweede beoordelaar hebben voornoemd gesprek als een open gesprek beleefd. Van een vooropgezet plan om eiseres de opleiding niet te laten behalen is niet gebleken.
3. Eiseres heeft op hierna te bespreken gronden beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. Een overzicht van de relevante wettelijke bepalingen is in de bijlage opgenomen.
5. Eiseres heeft ter zitting haar beroepsgrond dat bij het eindoordeel alleen mocht worden uitgegaan van de periode 23 april 2018 tot en met 25 juni 2018 ingetrokken. Daarmee staat vast dat de voor de beoordelingsperiode van 2 oktober 2017 tot 23 april 2018 meegewogen gedragingen van betekenis zijn.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat tijdens het gesprek op 9 september 2018 met de tweede beoordelaar geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Zij heeft de stukken die ten grondslag zijn gelegd aan zijn besluit in een later stadium toegezonden gekregen, de stukken zijn haar niet getoond dan wel tevoren toegestuurd. Eiseres stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 1 september 2016 (zie 4.8.), op het standpunt dat de beoordeling niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en een deugdelijke motivering ontbeert.
De rechtbank stelt vast dat aan deze leerlingbeoordeling voorzienbaar ingrijpende gevolgen waren verbonden, reeds omdat de tweede beoordelaar bij het eindoordeel heeft vermeld dat eiseres het VTO-certificaat niet zal ontvangen tijdens de geplande certificaatuitreiking. Hieruit volgt dat zwaardere eisen gesteld mogen worden aan de zorgvuldigheid waarmee zowel de eerste als tweede beoordelaar hun werk doen.
Uit het verslag van het beoordelingsgesprek met de tweede beoordelaar op
6 september 2018 blijkt dat de tweede beoordelaar eiseres de zogenoemde Bijlage A met zijn motivering van het afwijkend eindoordeel aan eiseres heeft overhandigd. In Bijlage A
zijn voorbeelden genoemd van meldingen, waarbij functienamen van de melders zijn vermeld met daarachter een omschrijving van gedragingen, zoals “misdragingen op een legeringskamer”, “officiersonwaardig gedrag”, “voorval regimentsdiner”, “ongenuanceerde uitspraak over medeleerlingen”. Voorts zijn genoemd het krijgstuchtelijk vergrijp (weigeren dienstbevel), de bevindingen van docenten en de schorsing (aangifte seksuele intimidatie). Uit voornoemd verslag blijkt voorts dat de tweede beoordelaar twee maal heeft meegedeeld dat dit gesprek geen ruimte biedt om inhoudelijk op een en ander in te gaan. Niet in geschil is dat eiseres ten tijde van dit gesprek niet beschikte over of inzage heeft gehad over de meldingen van de haar verweten gedragingen. Zij werd dan ook tijdens het beoordelingsgesprek met de tweede beoordelaar overvallen met meer gedragingen dan haar kenbaar waren gemaakt door de eerste beoordelaar. Uit voornoemd verslag blijkt dat de tweede beoordelaar heeft geweigerd om in te gaan op de vraag van eiseres om verduidelijking van een paar meldingen van haar verweten gedragingen. Uit artikel 6:9, tweede lid, onder b, van het Opleidingsreglement Opleidings- en Trainingscommando 2014 (Reglement) volgt imperatief dat de tweede beoordelaar in voorkomend geval bedenkingen van de betrokkene betrekt bij het gesprek. Uit bedoeld verslag blijkt dat eiseres bedenkingen had, maar zij is niet in de gelegenheid gesteld om deze kenbaar te maken en deze zijn derhalve niet betrokken bij het gesprek. De tweede beoordelaar heeft desgevraagd geen duidelijkheid gegeven over de in zeer algemene bewoordingen omschreven gedragingen, waarbij geen data zijn vermeld waarop deze hebben plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dan ook dat de tweede beoordelaar heeft gehandeld in strijd met artikel 6:9, tweede lid, onder b, van het Reglement en dat hij niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Het betreft hier het niet concreet kenbaar maken van gedragingen die ten grondslag liggen aan de beoordeling en voorts is eiseres daarover niet gehoord. Uit de stukken blijkt dat eiseres tijdens de bezwaarprocedure de stukken, waaruit concreet blijkt welke gedragingen bij de beoordeling zijn meegewogen, zijn toegezonden en dat zij in de gronden van haar bezwaar daarop heeft gereageerd. Eiseres is gehoord in het kader van haar bezwaar. In het bestreden besluit zijn de betreffende gedragingen opgenomen. Eiseres heeft tijdens deze beroepsprocedure voldoende gelegenheid gehad om haar reactie op de meegewogen gedragingen naar voren te brengen en heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Dit neemt niet weg dat moet worden beoordeeld of de leerlingbeoordeling op voldoende gronden berust en ook overigens met de daartoe vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De rechtbank zal in dat kader, het voorgaande meewegend, beoordelen of eiseres al dan niet is benadeeld.
7. Eiseres heeft betwist dat zij niet was uitgenodigd voor het afscheidsfeestje bij 104 JVE en dat zij zich heeft gedragen zoals is vermeld in het e-mailbericht van C-104 JVE van
26 juni 2018.
De rechtbank overweegt dat uit de WhatsApp-berichten van 14 juni 2018 met kaderlid ritmeester [C] van 104 JVE blijkt dat eiseres hem heeft gevraagd waar hij zich bevond en of hij nog gezelschap nodig had. [C] heeft gereageerd met “ODB” (onderdeelsbar). Dat dit niet was bedoeld als uitnodiging om naar de ODB te komen is onvoldoende onderbouwd. [C] heeft niet te kennen gegeven dat sprake was van een besloten feestje. Dat eiseres geen banden zou hebben met collega’s van 104 JVE blijkt voorts onjuist te zijn, nu eiseres, gelet op de gedingstukken, [C] wel eens sprak in de bar en ook eerder WhatsApp-contact met hem had.
De C-104 JVE heeft meegedeeld dat er meerdere externen aanwezig zijn geweest. Eiseres viel specifiek op. Vermeld is dat het riekt naar studentikoos gedrag om de kazerne af te schuimen naar feestjes met gratis bier en dat eiseres lallend en giechelend de rang van ritmeester compleet te grabbel heeft gegooid. De schade is beperkt gebleven tot een kwartiertje lachen. Maar eiseres zal binnen 104 JVE nooit meer serieus worden genomen door het voltallig personeel en is daar ook niet meer welkom, aldus C-104 JVE.
Uit voornoemd e-mailbericht van C-104 JVE blijkt dat deze commandant er voor had gekozen om zich tijdens het feestje, waarbij voor het mannelijk gezelschap een BBQ is opgetuigd met bier in overvloed, terug te trekken. Om het in goede banen te leiden, waren de ritmeesters [D] en [C] wel aanwezig. Dit kan niet anders worden uitgelegd dan dat zij vanuit een officiële positie een oogje in het zeil hebben gehouden. Niet gebleken is dat deze ritmeesters of andere aanwezigen eiseres hebben meegedeeld dat zij niet welkom was op het feestje. Niet is onderbouwd dat eiseres zich zodanig lallend en giechelend heeft gedragen dat sprake was van officiersonwaardig gedrag. Uit het proces-verbaal van verhoor getuige op 31 augustus 2018 in verband met de aangifte tegen eiseres blijkt juist dat [C] . heeft verklaard dat er die avond weinig heeft plaatsgevonden. Eiseres is later op de avond gekomen en heeft met diverse mensen gepraat. [C] heeft weinig zicht gehad op het alcoholgebruik van eiseres tijdens het feestje. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde gedragingen van eiseres op 14 juni 2019 niet in voldoende mate concreet zijn onderbouwd en daarom niet ten grondslag mochten worden gelegd aan deze leerlingbeoordeling.
8. Eiseres heeft verder betwist dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding. Zij beticht juist de betreffende majoor van grensoverschrijdend gedrag. Ter zitting van de rechtbank heeft de tweede beoordelaar meegedeeld dat hij het schorsingsbesluit respectievelijk de aangifte heeft meegewogen, maar dat dit niet doorslaggevend is geweest voor zijn eindoordeel.
De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken vast dat het schorsingsbesluit is genomen naar aanleiding van de tegen eiseres gedane aangifte van aanranding op of rond 14 juni 2018 na het afscheidsfeestje bij 104 JVE. Niet gebleken is dat verweerder, alvorens in het kader van de leerlingbeoordeling conclusies te verbinden aan het feit dat tegen eiseres aangifte is gedaan, onderzoek heeft verricht, bijvoorbeeld door navraag te doen bij C-JISTARC dan wel de KMar over de aard, de ernst en de omstandigheden van hetgeen eiseres hier werd verweten. Eiseres is ter zake van deze aangifte ten onrechte niet gehoord door tweede beoordelaar (zie 6.). Dit alles maakt dat de door verweerder aan het schorsingsbesluit respectievelijk de aangifte tegen eiseres verbonden conclusie niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. De aangifte, als gevolg waarvan eiseres is geschorst, mocht derhalve niet ten grondslag worden gelegd aan deze leerlingbeoordeling.
9. Bij uitspraak op beklag van 5 juli 2018 is het beklag van eiseres tegen de oplegging van de boete wegens het handelen in strijd met een dienstbevel ongegrond verklaard (zie 1.3.4.).
Dit gegeven was nog niet bekend bij de eerste beoordelaar ten tijde van het opmaken van de leerlingbeoordeling. Dit was wel bekend voorafgaand aan de vaststelling van de beoordeling door de tweede beoordelaar. Dit feit mocht dan ook worden meegewogen door de tweede beoordelaar.
De rechtbank Gelderland heeft in de uitspraak van 15 oktober 2018, die in kracht van gewijsde is gegaan, bewezen verklaard dat eiseres in strijd met een haar op
4 juni 2018 gegeven dienstbevel heeft gehandeld, hetgeen een schending van de gedragsregel als bedoeld in artikel 15 van de Wet Militair Tuchtrecht (WMT) oplevert. De opgelegde geldboete wordt geacht in overeenstemming te zijn met de mate van verwijtbaarheid van eiseres. Gelet op het bepaalde in artikel 8 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (MAW 1931) moet in dit geding als vaststaande worden aangenomen hetgeen de rechtbank Gelderland in zijn uitspraak bewezen heeft verklaard. Hetgeen eiseres over deze kwestie heeft aangevoerd kan hier niet aan afdoen.
10. Gelet op het vorenstaande mocht aan het eindoordeel van de leerlingbeoordeling alleen het krijgstuchtelijk vergrijp (zie 9.) ten grondslag worden gelegd. Voor de tweede beoordelaar waren de drie genoemde incidenten tezamen doorslaggevend en de aanleiding voor de wijziging van het eindoordeel. De rechtbank is van oordeel dat het bij het bestreden besluit gehandhaafde eindoordeel in de beoordeling van 6 september 2018 niet draagkrachtig is gemotiveerd en niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid, hetgeen maakt dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. De rechtbank ziet geen aanleiding om de geconstateerde gebreken in de besluitvorming (zie 6.) te passeren, nu, gelet op hetgeen is overwogen bij 8., het aannemelijk is dat eiseres hierdoor is benadeeld.
Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen nadere bespreking.
Het beroep dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ter hoogte van € 174,- vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep en in het bezwaar tegen het primaire besluit. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in het kader van het bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1). Deze kosten worden vermeerderd met de reiskosten van eiseres tot een bedrag van € 10,58.