ECLI:NL:RBDHA:2019:1482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
NL19.1438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder asielaanvragen heeft ingediend in Italië, Oostenrijk en Duitsland. Nederland heeft een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan terugkeren naar Duitsland vanwege gebrek aan medische zorg, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet in behandeling genomen kon worden en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1438

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. van der Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.1439, plaatsgevonden op 12 februari 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1992 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 7 december 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 10 augustus 2017 in Italië, op 2 september 2017 in Oostenrijk en op 29 september 2017 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
Nederland heeft op 17 december 2018 bij de Duitse autoriteiten een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, sub b, van de Dublinverordening. De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek op 20 december 2018 aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, sub b, van de Dublinverordening.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet van hem kan worden gevergd dat hij terugkeert naar Duitsland. Eiser heeft in Duitsland niet de benodigde medische zorg ontvangen. Hij heeft hierover geklaagd bij de politie en bij de Duitse immigratiedienst, maar die hebben niets voor eiser gedaan. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat Duitsland haar verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser voert ten slotte aan dat hij, als hij dan overgedragen moet worden, naar Italië wil omdat zijn vrouw daar verblijft.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Onder de werking van de Dublinverordening mag verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft met zijn beroepsgronden niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft zijn stellingen daaromtrent niet onderbouwd. Ten aanzien van eisers grond dat Duitsland handelt in strijd met de Opvangrichtlijn, heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser daarover bij de Duitse autoriteiten dient te klagen en dat niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk was. Indien de lagere autoriteiten van Duitsland eiser niet hebben willen helpen, hoewel eiser dit niet heeft onderbouwd, had het op de weg gelegen om te klagen bij hogere autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser dit gedaan heeft.
Eiser heeft voorts niet met medische documenten aangetoond dat hij (specialistische) behandeling behoeft. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat Duitsland niet de benodigde zorg wil of kan bieden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op dit punt dient te klagen bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aangetoond dat dit voor hem niet mogelijk was of dat de autoriteiten hem niet hebben willen of kunnen helpen. Eisers enkele stelling hiertoe is onvoldoende.
4.2
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser bij de Duitse autoriteiten naar voren dient te brengen dat hij wenst dat Italië de verantwoordelijkheid van zijn asielverzoek van Duitsland overneemt omdat zijn vrouw daar verblijft. Nu Nederland niet verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek, is het niet mogelijk om dit vanuit Nederland te bewerkstelligen.
4.3
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen reden heeft hoeven te zien om de behandeling van eisers asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.