Rechtbank DEN HAAG
Parketnummer 09/187534-19
Proces-verbaal van de terechtzitting; aantekening mondeling vonnis
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank op 3 december 2019.
Aanwezig zijn:
mr. E.C. Kole, politierechter,
mr. J. Alsemgeest, officier van justitie,
en mr. A.J. van Zelst, griffier.
De politierechter laat de zaak tegen de hierna te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
[adres] .
Als raadsman van de verdachte is mede op de terechtzitting aanwezig mr. K.J. Zeegers.
De politierechter wijst de verdachte erop dat zij goed moet opletten op wat zij zal horen en dat zij niet verplicht is om antwoord te geven op vragen.
Deze strafzaak wordt gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten:
- [medeverdachte 1] (parketnummer 09/187563-19) en
- [medeverdachte 2] (parketnummer 09/187572-19).
De officier van justitie draagt de zaak voor.
De politierechter noemt de inhoud van alle stukken van het onderzoek, voor zover van belang voor enige door de politierechter te nemen beslissing.
De verdachte verklaart op vragen van de politierechter:
U vraagt mij op ik op 4 augustus 2019 door het AT van het dak van het NAVO-gebouw ben gehaald. Ja. Ik was aan het protesteren tegen het NAVO-beleid.
U vraag mij of ik bordjes heb gezien dat ik daar niet mocht komen. Daar verklaar ik niet over.
U zegt mij dat het verwijt ook is dat de Marechaussee mij wilde identificeren, dat zij vingerafdrukken wilde nemen, dat zij een substantie op mijn vingers zagen zitten en dat daardoor de vingerafdrukken niet konden worden afgenomen. Toen het AT op het dak kwam hadden wij toen en daarvoor ook al aangeboden om vrijwillig te vertrekken, zolang wij niet zouden worden aangehouden of ons hoefden te identificeren.
U vraagt mij wat er op mijn vingers zat. Dat wil ik niet zeggen. Waarom ik niet aan de identificatie wilde meewerken is uit ideologisch standpunt. Vrienden van mij hebben de status van illegaal. Uit solidariteit met hen heb ik niet meegewerkt aan de identificatie. Als niemand zich moet identificeren dan kan er ook niemand worden uitgezet. Maar, niemand, ook de Marechaussee niet, heeft geprobeerd om bij mij vingerafdrukken af te nemen.
U vraagt mij waarom de substantie op mijn vingers zat. Daar heb ik net over verklaard: uit solidariteit.
U vraagt mij of ik uit solidariteit dus iets op mijn vingers heb gedaan. Ja.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden
U vraagt mij of ik een inkomen heb. Ik heb een inkomen als timmervrouw. Ik ben zzp-er. Ik doe klussen, in [plaatsnaam] als ik de kans heb. Ik zoek het dicht bij mijn huis.
U vraagt mij wat mijn maandinkomen is. Dat is niet relevant.
U zegt mij dat indien er een bewezenverklaring zou volgen en oplegging van een geldboete wordt overwogen, het dan van belang is om te weten hoe een geldboete in mijn financiële situatie zou passen. Zelfs in de jaren toen ik geen geld had, is daar geen rekening mee gehouden. Daarom geef ik daar geen antwoord op.
U vraagt mij ok ik alleen of ook anderen van mijn inkomen leef. Daar ga ik ook niet op antwoorden.
De officier van justitie voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan de rechtbank over. De vordering houdt in dat:
- de strafbeschikking wordt vernietigd;
- wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
- de verdachte wordt veroordeeld tot:
- feit 1: een geldboete van € 500,00;
- feit 2: een geldboete van € 95,00.
De raadsman voert het woord overeenkomstig zijn pleitnota, welke hij aan de voorzitter overlegt en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. De pleitnota is als bijlage aan dit proces-verbaal gehecht.
De officier van justitie voert het woord in repliek – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ten aanzien van feit 2
Uit de wet volgt dat op grond van art. 55c lid 3 er een plicht is om vingerafdrukken af te nemen. Als iemand doet waarvan men weet dat het niet mag – zoals op het dak van een ander staan – en men smeert zijn of haar vingers in met een substantie dan belet men die ambtshandeling.
Uit het dossier volgt dat de substantie bij NN9 de volgende dag nog steeds op diens vingers zat. Die verdachte is op 21 augustus 2019 voor overtreding van art. 184 Sr veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 dagen (parketnummer 09/188539-19). Die verdachte werd enkel vervolgd voor art. 184 Sr.
[verbalisant] heeft blijkens het dossier meerdere ID-staten opgesteld en daaruit blijkt dus dat hij bezig was met de identificatie van de verdachten.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat er sprake is van een lex specialis, blijkt uit ECLI:NL:GHARL:2014:4178 dat het Hof heeft bepaald dat waar de wetgever bepalingen naast elkaar heeft staan niet perse sprake is van een lex specialis. Ten aanzien van feit 2
Er is geen enkele reden om tot ontslag van alle rechtsvervolging te concluderen. Er is inderdaad een recht op demonstratie, maar de verdachte heeft niet aan de Wet Openbare Manifestatie voldaan.
De raadsman voert het woord in dupliek – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ten aanzien van feit 1
De verdachte wist wel waarom zij het goedje op haar vingers had gedaan, maar die gedraging valt niet onder art. 184 Sv. Daarbij is ook van belang dat de verdachte niet is vervolgd voor het niet hebben van identificatiepapieren.
Uit het dossier volgt dat [verbalisant] enkel bezig is geweest met identiteitscontroles van drie personen en daar bevond de verdachte zich niet onder. Verder blijkt uit het dossier niets omtrent identiteitscontrole.
De jurisprudentie van het Hof is bekend, doch daar ging de zaak over de ontvankelijkheid van het OM. Voorts kan het Hof de wetsgeschiedenis ook verkeerd hebben beoordeeld.
De politierechter trekt zich terug in raadkamer.
Na beraadslaging krijgt de verdachte het laatste woord.
De politierechter sluit het onderzoek en doet onmiddellijk uitspraak.
De politierechter spreekt het vonnis uit op de openbare terechtzitting.
Aantekening van het mondeling vonnis
De inhoud van de tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 4 augustus 2019 te ’s-Gravenhage opzettelijk enige handeling, gedaan door een ambtenaar, [verbalisant] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, het vastleggen van een foto en de vingerafdrukken in de Strafrechtketendatabank, heeft belet, belemmerd en/of verijdeld, door haar vingers in te smeren of ingesmeerd te houden met een kleefachtige substantie, zodat vingerafdrukken niet konden worden afgenomen;
2
zij op of omstreeks 4 augustus 2019 te 's-Gravenhage zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het dak van het gebouw van NATO Communications and Information Agency en/of van TNO, gelegen aan de [adres] , zijnde grond toebehorende aan de Nato en/of TNO, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden.
Vrijspraak
De politierechter acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De politierechter overweegt daartoe dat uit het dossier volgt dat de vingertoppen van de verdachte met een substantie waren besmeurd. Uit het dossier kan echter niet worden opgemaakt dat door de Marechaussee ook maar een begin is gemaakt met het maken van vingerafdrukken. Zodoende kan de politierechter niet vaststellen dat daadwerkelijk is gebleken dat het maken van de vingerafdrukken door het besmeurd zijn van de vingers onmogelijk is geworden. Hierdoor kan niet bewezen worden verklaard dat de verdachte de afname van vingerafdrukken heeft belet.