ECLI:NL:GHARL:2014:4178

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
21-002739-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het vorderen van een legitimatiebewijs door politieambtenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht. De verdachte was aangeklaagd voor het beledigen van politieambtenaren en het niet voldoen aan een vordering tot identificatie. De zaak kwam naar voren na een incident op 16 december 2008, waarbij de verdachte in Utrecht een legitimatiebewijs moest tonen aan de politie. De verdachte weigerde dit en beledigde de verbalisanten met kwetsende woorden. Het hof heeft de rechtmatigheid van de vordering tot identificatie beoordeeld en vastgesteld dat de verbalisanten handelden in de rechtmatige uitoefening van hun taak. Het hof oordeelde dat de omstandigheden van het geval, waaronder de context van een openbare informatiebijeenkomst, voldoende rechtvaardiging boden voor de vordering. De verdediging stelde dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening handelden, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de belediging van de ambtenaren en het niet voldoen aan de vordering strafbaar waren. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €150 en drie dagen hechtenis. Het hof benadrukte dat de keuze voor vervolging op basis van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht in dit geval proportioneel was, gezien de agressieve reactie van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002739-13
Uitspraak d.d.: 1 mei 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 18 november 2009 met parketnummer 16-440965-09 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 april 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. M.M. Kuyp, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis, omdat het tot een andere strafoplegging komt, vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 16 december 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1], brigadier van politie en/of [verbalisant 2], hoofdagent van politie, gedurende en / of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in uniform gekleed en met algemeen toezicht belast in diens / hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile kankerfacisten en/of kankerpolitie", althans woorden van gelijke beledigende aard en / of strekking;
2:
hij op of omstreeks 16 december 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 1], brigadier van politie, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en / of die was belast met en / of bevoegd verklaard tot het opsporen en / of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd een geldig op zijn naam staand identiteitsbewijs te tonen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, dient te worden vrijgesproken. De verbalisanten waren niet werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening toen ze verdachte vroegen een legitimatiebewijs te tonen. Er is geen sprake van een vordering tot het overleggen van het identiteitsbewijs, omdat een vordering als zodanig kenbaar moet zijn. Er is niet gevorderd in de zin van artikel 2 Wet identificatieplicht of artikel 8a Politiewet.
Op grond van artikel 8a, eerste lid, Politiewet, mag een politieambtenaar inzage vorderen van een identiteitsbewijs voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak. Het legitimatiebewijs werd gevraagd om verdachte ‘uit de anonimiteit te halen’. Dit is geen legitiem doel. Er was geen sprake van een openbare ordeverstoring of een dreiging daarvan. De noodzakelijkheid die redelijkerwijs nodig is tot het vorderen van inzage in het legitimatiebewijs ontbrak.
Voorts was er geen sprake van een rechtmatige uitoefening van de bediening omdat er geen toezicht was in een openbare ruimte. Het betreft immers een besloten ruimte. Tenslotte handelden de ambtenaren op onwettige althans disproportionele wijze met betrekking tot het vorderen tot inzage van het identiteitsbewijs. Voor het voorafgaand vastpakken door opsporingsambtenaren van degene van wie zij inzage in een legitimatiebewijs vorderen ontbreekt een wettelijke basis.
Aangezien er vrijspraak dient te volgen van ‘werkzaam in de rechtmatige uitoefening van de bediening’ kan er geen sprake zijn van een vervolging op grond van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. Er is sprake van een klachtdelict. In deze zaak hebben de verbalisanten niet op de correcte manier een klacht ingediend. Het OM dient in de vervolging van het lichtere gronddelict niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit feit is namelijk onder artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld. Dit artikel is een specialis van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Een vervolging op grond van artikel 184 Wetboek van Strafrecht acht de wetgever disproportioneel. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het openbaar ministerie neemt het standpunt in dat de verbalisanten in de gegeven omstandigheden rechtmatig handelden en bevoegd waren tot het vorderen van het tonen van het identiteitsbewijs. Verbalisanten waren in uniform gekleed en waren vanuit hun algemeen toezichthoudende taak doende. Het was bekend dat situaties waarin het GroenFront een rol speelde, eerder uit de hand waren gelopen. De politie draagt de verantwoordelijkheid voor het handhaven van de openbare orde. De politie had de indruk dat verdachte welbewust zijn identiteit niet kenbaar wilde maken en had de zorg voor een goede en ordentelijke afloop van de bijeenkomst. Er is geen sprake van disproportioneel handelen van verbalisanten. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen was er eerst sprake van een vordering en daarna werd verdachte vastgepakt. Indien verdachte toch eerder zou zijn vastgepakt, is hier geen sprake van disproportionaliteit. Er is sprake van rechtmatige uitoefening van de bediening en het verweer ten aanzien van het klachtvereiste neergelegd in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht behoeft geen bespreking.
Met betrekking tot het verweer dat voor het lichtere delict, artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, had moeten worden vervolgd, gaat het openbaar ministerie uit van de opzettelijke weigering om te voldoen aan de vordering, welk opzet kracht werd bijgezet met forse beledigingen. Er is geen dwingende specialis-generalis verhouding die hieraan in de weg zou staan. In verband met het proportionaliteitsbeginsel krijgt de Officier van Justitie veel ruimte om een keuze te maken met betrekking tot de vervolging.
Oordeel van het hof
Gelet op de inhoud van het dossier waren de verbalisanten op het moment van de aanhouding doende met een hen opgedragen geuniformde taak in het kader van de openbare orde, te weten het ordelijk laten verlopen van een openbare informatiebijeenkomst van Rijkswaterstaat. Verbalisanten deden dit op basis van informatie van de eigenaar van het pand waar de bijeenkomst plaats zou vinden, het Vechthuys, dat leden van de actiegroep GroenFront ook zouden komen en dat zij de boel zouden gaan verstoren. GroenFront is bij verbalisanten ambtshalve bekend met situaties die nog wel eens uit de hand lopen. Zij opereren anoniem en er worden strafbare feiten gepleegd. Gezien het uiterlijk van de meeste leden noemt de politie hen “krakerstypen". [1]
De verbalisanten zagen bij het Vechthuys een “krakerstype” die gebogen liep met een capuchon over zijn hoofd en die zijn gelaat niet in de richting van verbalisanten keerde.
Verbalisant [verbalisant 1] verklaart dat hij van deze jongen een legitimatiebewijs vorderde, dat deze jongen, naar later blijkt verdachte, verbalisanten totaal negeerde en zijn pas versnelde. [verbalisant 1] hield hem staande en pakte hem daartoe vast. [2] Op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering is het een opsporingsambtenaar toegestaan de verdachte daadwerkelijk te dwingen te blijven staan voor de duur van de vragen. Dit kan gepaard gaan met proportioneel geweld. Voor het vastpakken door de verbalisanten van verdachte is derhalve een wettelijke basis aanwezig.
De verbalisant verklaart dat de jongen zich verzette en luid riep “vuile kankerfascisten. Ik hoef dat helemaal niet te doen”. [verbalisant 1] verklaart dat hij zei: “ik wil nu toch echt je ID zien”, waarna de jongen zich andermaal fysiek verzette en zei: “kankerpolitie, laat me los”. Voor de uitoefening van hun taak ter plaatse achtten verbalisanten het geraden om de identiteit van betrokkenen na te trekken. [3] Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden bestond daarvoor naar het oordeel van het hof voldoende reden. Verbalisanten handelden derhalve in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Op grond van voormelde verklaring van [verbalisant 1] heeft deze een legitimatiebewijs gevorderd. Nadat verdachte weigerde, heeft hij gezegd dat ze ‘nu toch echt het identiteitsbewijs wilden zien’, zodat het voor verdachte redelijkerwijs buiten twijfel moet zijn geweest dat verbalisanten een formele vordering deden.
De verbalisanten hebben als taak het bewaken van de openbare orde. Uit de omstandigheden van het geval is gebleken dat de verbalisanten op goede gronden en niet disproportioneel hebben gehandeld. Het vorderen van het legitimatiebewijs was noodzakelijkerwijs nodig voor het vervullen van deze taak.
Ten aanzien van het verweer dat geen sprake is van een klacht overweegt het hof dat gelet op artikel 269 jo. 267 van het Wetboek van Strafrecht bij een belediging zoals het hof die bewezen acht geen klacht vereist wordt. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op
of omstreeks16 december 2008 te Utrecht,
althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk beledigend
(een)ambtena
(a)r
(en
), te weten [verbalisant 1], brigadier van politie en
/of[verbalisant 2], hoofdagent van politie, gedurende en
/ ofter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/hun bediening, in uniform gekleed en met algemeen toezicht belast in
diens /hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile kankerfacisten en
/ofkankerpolitie", althans woorden van gelijke beledigende aard en
/ ofstrekking;
2:
hij op
of omstreeks16 december 2008 te Utrecht,
althans in het arrondissement Utrecht,opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht
, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaandoor [verbalisant 1], brigadier van politie, die was belast met de uitoefening van enig toezicht
en / of die was belast met en / of bevoegd verklaard tot het opsporen en / of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd een geldig op zijn naam staand identiteitsbewijs te tonen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het hof is van oordeel dat het antwoord op de vraag of artikel 447e Sr moet worden beschouwd als een specialis van 184 Sr afhangt van de omstandigheden van het geval. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de wetgever uitdrukkelijk de mogelijkheid heeft open gelaten dat de bepalingen naast elkaar bestaan. Uit de wetsgeschiedenis [4] blijkt dat vervolging op grond van het misdrijf van artikel 184 Sr. in theorie mogelijk is, maar als justitiële reactie “veelal” disproportioneel, vooral als de aanleiding aanhouding voor een overtreding of optreden in het kader van de openbare orde was. Van uitsluiting van vervolging voor artikel 184 Sr lijkt echter geen sprake in die gevallen dat vervolging terzake artikel 184 Sr als niet disproportioneel kan worden aangemerkt. Gelet op hetgeen door verbalisanten is omschreven omtrent de gang van zaken ter plaatse alsmede de agressieve en beledigende reactie van verdachte op de eerste vordering en vervolgens zijn reactie op de herhaalde vordering acht het hof dat er in dit geval sprake is van een proportionele keuze voor art 184 Sr in plaats van art 447e Sr.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en diens draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de boete voorts rekening gehouden met de relatieve ‘ouderdom’ van de feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 184, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (éénhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr M.A.F. Cools-Weebers en mr B.F.A. van der Krabben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van E.A. von Meijenfeldt, griffier,
en op 1 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 1 mei 2014.
Tegenwoordig:
mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter,
mr A.A. Schut, advocaat-generaal,
mr G.J.B. van Weegen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is ter terechtzitting niet aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen PL0916/08-379086-1 p. 11
2.Proces-verbaal van bevindingen PL0916/08-379086-1 p. 12
3.Proces-verbaal van bevindingen PL0916/08-379086-1 p. 12-13
4.Kamerstukken II, 29 218, nr. 3, Wijziging van de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafrecht, de Algemene wet bestuursrecht, de Politiewet 1993 en enige andere wetten in verband met de invoering van een identificatieplicht van burgers ten opzichte van ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en van toezichthouders (Wet op de uitgebreide identificatieplicht).