In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser, geboren in 1993, had op 26 januari 2018 een asielaanvraag ingediend, nadat hij Nederland eerder had verlaten na een afgewezen asielaanvraag in 2016. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, onder verwijzing naar artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 februari 2019, waarbij de eiser en de staatssecretaris zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij opnieuw is aangesloten bij de Niger Delta Avengers (NDA) en dat hij vreest voor vervolging. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eiser over zijn betrokkenheid bij de NDA en de omstandigheden waaronder hij deze organisatie heeft verlaten ongeloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat de eiser in eerdere procedures al had aangegeven te vrezen voor de NDA, maar nu stelt dat hij zich opnieuw bij deze organisatie heeft aangesloten. Dit wordt als inconsistent beschouwd.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser onvoldoende concrete informatie heeft gegeven over zijn terugkeer naar Nigeria en de omstandigheden waaronder hij zou worden gezocht door de autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van de eiser terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de vrees voor vervolging niet aannemelijk is gemaakt. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.