In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, met V-nummer [V-nummer], een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend, maar deze waren ingetrokken of afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn huidige aanvraag. Eiser stelde dat zijn leven in gevaar was door een incident op het Marokkaanse consulaat in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen nieuw feit was dat de aanvraag kon onderbouwen.
Tijdens de zitting op 12 februari 2019 heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat er navraag was gedaan bij de Duitse liaison officer, waaruit bleek dat eiser geen asielstatus had in Duitsland, ondanks eerdere berichten uit Eurodac. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn stelling dat hij een asielstatus in Duitsland had, niet aannemelijk had gemaakt. Bovendien was het voor rekening en risico van eiser dat hij in de vorige procedure niet had aangegeven dat hij ten onrechte niet was geclaimd bij Duitsland. De rechtbank concludeerde dat de huidige opvolgende asielaanvraag niet meer geclaimd kon worden op een andere lidstaat.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend, met de mogelijkheid voor eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.