ECLI:NL:RBDHA:2019:1479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
NL19.1627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van opvolgende aanvraag zonder nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, met V-nummer [V-nummer], een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend, maar deze waren ingetrokken of afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn huidige aanvraag. Eiser stelde dat zijn leven in gevaar was door een incident op het Marokkaanse consulaat in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen nieuw feit was dat de aanvraag kon onderbouwen.

Tijdens de zitting op 12 februari 2019 heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat er navraag was gedaan bij de Duitse liaison officer, waaruit bleek dat eiser geen asielstatus had in Duitsland, ondanks eerdere berichten uit Eurodac. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn stelling dat hij een asielstatus in Duitsland had, niet aannemelijk had gemaakt. Bovendien was het voor rekening en risico van eiser dat hij in de vorige procedure niet had aangegeven dat hij ten onrechte niet was geclaimd bij Duitsland. De rechtbank concludeerde dat de huidige opvolgende asielaanvraag niet meer geclaimd kon worden op een andere lidstaat.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend, met de mogelijkheid voor eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1627

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

ProcesverloopBij besluit van 22 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.1628, plaatsgevonden op 12 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1987 en geen nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 13 december 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft eerder, op 20 april 2013 en op 14 augustus 2014 een asielaanvraag ingediend, maar heeft deze weer ingetrokken. Op 25 april 2018 heeft eiser zijn derde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij beschikking van 12 juni 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, g en h, van de Vw, omdat eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet aannemelijk had gemaakt. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
3. Aan zijn huidige asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat zijn leven gevaar loopt vanwege een incident op het Marokkaanse consulaat in Nederland op 17 april 2018. Daarover lopen twee strafzaken, één van het consulaat tegen eiser en één van eiser tegen het consulaat. Eiser heeft daarnaast in de aanvraagfase verklaard dat hij in Nederland wil werken en hier een leven wil opbouwen.
4. Verweerder heeft eisers huidige asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
5. Eiser voert, kort samengevat, aan dat thans uit het voornemen blijkt dat verweerder ervan uitgaat dat eiser de Marokkaanse nationaliteit bezit. Dit is volgens eiser een relevant nieuw feit of omstandigheid, die tot een inhoudelijke beoordeling van zijn asielrelaas dient te leiden. Er is daarom voldoende reden om eisers aangevoerde asielgronden te toetsen aan zijn herkomst en nationaliteit. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat de Nederlandse autoriteiten ten onrechte zijn asielaanvraag in behandeling hebben genomen, nu hij hiertoe op grond van de Dublinverordening overgedragen had moeten worden aan Duitsland. Eiser betwist voorts de stelling van verweerder dat hij geen verblijfsrecht zou hebben in Duitsland en verwijst naar het resultaat uit Eurodac. Verweerder heeft dit volgens eiser onvoldoende weerlegd.
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
6.1
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting, onder verwijzing naar stukken in het dossier, toegelicht dat navraag is gedaan bij de Duitse liason officer en dat daaruit naar voren is gekomen dat, in tegenstelling tot eerdere berichtgeving uit Eurodac, waar eiser zich op beroept, geen sprake is van een asielstatus van eiser in Duitsland omdat zijn asielaanvraag daar is afgewezen. Verweerder heeft voorts toegelicht dat uit de door eiser op 11 februari 2019 ingediende stukken over zijn status in Duitsland ook blijkt dat hij geen status heeft in Duitsland. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat eiser zijn stelling, dat hij een asielstatus in Duitsland heeft, niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat eiser in de vorige procedure naar voren had moeten brengen dat hij ten onrechte niet is geclaimd bij Duitsland. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het voor rekening en risico van eiser komt dat hij dat niet heeft gedaan, nu hij met onbekende bestemming was vertrokken tijdens de vorige procedure. Nu verweerder de behandeling van de vorige asielaanvraag aan zich heeft getrokken, kan de huidige opvolgende asielaanvraag niet meer geclaimd worden op een andere lidstaat. Eisers beroepsgrond op dit punt slaagt dan ook niet.
6.2
De rechtbank stelt voorts vast dat niet in geschil is dat eiser zijn identiteit en nationaliteit tot op heden niet heeft onderbouwd met identificerende documenten en dat eiser in het verleden meerdere aliassen heeft gebruikt. De rechtbank is het niet met eiser eens dat er sprake is van een nieuw feit of omstandigheid omdat uit de besluitvorming zou blijken dat verweerder thans uitgaat van de Marokkaanse nationaliteit. Hoewel verweerder in 2013 ambtshalve bekend is geworden met de mogelijkheid dat eiser de Marokkaanse nationaliteit bezit, leidt dit echter niet tot het oordeel dat verweerder daarmee kennelijk uitgaat van de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft dit immers zelf niet met identificerende stukken onderbouwd. Ook zou, op grond van eisers verklaringen dat hij van gemengde afkomst is, sprake kunnen zijn van de Algerijnse nationaliteit. Dit staat echter eveneens niet vast. Zelfs indien verweerder de Marokkaanse nationaliteit wel zou hebben vastgesteld blijft daarmee de vraag openstaan of eiser ook de Algerijnse nationaliteit heeft, hetgeen, zoals door de gemachtigde van verweerder ter zitting nader toegelicht, van belang is voor de beoordeling van zijn asielrelaas en de eventuele aanwezigheid van een veilig derde land.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Eisers overige beroepsgronden, zoals de huidige situatie van activistische berbers in de Rif, behoeven daarom geen bespreking.
7. Het beroep is ongegrond. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.