ECLI:NL:RBDHA:2019:14786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
C/09/585467 / KG ZA 19/1234
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting tenuitvoerlegging voorgenomen euthanasie van in beslag genomen honden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], eigenaar van twee Staffordshire Terriërs, de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) heeft aangeklaagd. De honden waren op 1 augustus 2019 in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar het niet voldoende zorg dragen voor een gevaarlijk dier. Het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht heeft gedragstests uitgevoerd en geconcludeerd dat de honden niet (her)plaatsbaar zijn en dat euthanasie de enige optie is. De officier van justitie heeft vervolgens een machtiging tot vernietiging van de honden afgegeven, wat heeft geleid tot de vordering van [eiser] om de tenuitvoerlegging van deze euthanasie op te schorten.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie in redelijkheid tot het verlenen van de machtiging heeft kunnen komen, gezien de risico's die de honden voor de maatschappij vormen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de honden niet geschikt zijn voor opslag en dat de kosten van bewaring niet in verhouding staan tot de waarde van de honden. De vordering van [eiser] om de euthanasie op te schorten is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de officier van justitie in dergelijke zaken en de noodzaak om de veiligheid van de maatschappij voorop te stellen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/585467 / KG ZA 19/1234
Vonnis in kort geding van 18 december 2019
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.W. Grift te Den Haag,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S.J.M. Bouwman te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 december 2019, met producties 1 tot en met 6;
- de door de Staat overgelegde producties 1 tot en met 3, waarvan een gedeelte op voorhand per fax is toegezonden en waarvan een compleet exemplaar ter zitting is overgelegd;
- de op 18 december 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Op 18 december 2019 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 9 januari 2020.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is de eigenaar van twee Staffordshire Terriërs, genaamd ‘ [hond 1] ’ en ‘ [hond 2] ’ (hierna ‘de honden’). Op 1 augustus 2019 zijn de honden op de voet van het bepaalde in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek ter zake van het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk maken van een gevaarlijk dier, dan wel het overtreden van een muilkorfverbod.
2.2.
Het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht, hierna ‘het Riskassessmentteam’, heeft gedragstests met betrekking tot de honden uitgevoerd. Deze tests bestonden uit een kenneltest, aanlijnen en verplaatsen, gehoorzaamheid, aaien, spelen, een trekspel, een poppentest met een grote pop, een poppentest met een pop op een stok, een poppentest met een kleine witte pop, een poppentest met een kleine donkere pop, een test met een paraplu, een test met een toeter, het afpakken van de voederbak, een test met een andere kleine hond, een test met een andere grote hond, een test met een jogger, een test met insluiting door meerdere onbekende personen, een intimiderende benadering en het intimideren van de geleider. Op basis van deze tests heeft het Riskassessmentteam een inschatting gemaakt van de risico’s op (bijt)incidenten met betrekking tot de honden. Het Riskassessmentteam heeft de testresultaten met betrekking tot de honden schriftelijk vastgelegd in rapportages van 18 oktober 2019 ( [hond 2] ) en 21 oktober 2019 ( [hond 1] ). Het Riskassessmentteam komt met betrekking tot beide honden tot de conclusie dat zij vanwege de onaanvaardbaar hoge risico’s voor de maatschappij niet (her)plaatsbaar zijn, zodat euthanasie als enige optie overblijft.
2.3.
[eiser] heeft tegen het in beslag nemen van de honden een klaagschriftprocedure als bedoeld in artikel 552a Sv aanhangig gemaakt. De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Rotterdam heeft het beklag bij beschikking van 22 november 2019 ongegrond verklaard. De raadkamer heeft geoordeeld dat de honden op 1 augustus 2019 op goede gronden in beslag zijn genomen, omdat gezien is dat de vriendin van [eiser] de honden op die datum in strijd met een in maart 2019 aan [eiser] uitgereikt muilkorf- en aanlijngebod uitliet zonder dat zij een muilkorf droegen. Verder heeft de raadkamer overwogen dat aan het aan [eiser] uitgereikte muilkorf- en aanlijnverbod een dossier met bevindingen te grondslag ligt, dat sprake is van verdenking van het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een gevaarlijk dier, dan wel het overtreden van een muilkorfgebod en dat uit een risicoanalyse van de honden is gebleken dat zij een hoog risico vormen voor kinderen, honden en andere dieren en dat de honden niet getraind kunnen worden.
2.4.
Het in 2.3. bedoelde dossier met bevindingen is door de Staat overgelegd als productie 2. Het betreft een op 31 oktober 2019 opgemaakt ‘Rapport van bevindingen’, waarin twee Kwaliteitsadviseurs van de gemeente Rotterdam een overzicht hebben gegeven van de meldingen die bij het Meldpunt Honden van de gemeente Rotterdam over de honden zijn ontvangen.
2.5.
In een e-mailbericht van 27 november 2019 heeft [de Officier van Justitie 1] , officier van justitie, voor zover hier van belang het volgende meegedeeld aan [de advocaat] , advocaat te [plaats 2] en in de strafrechtelijke procedure optredend voor [eiser] :
“(…)
De opslag van de honden, waarvoor opvang geregeld moet worden brengt kosten met zich mee. Om deze kosten zo beperkt mogelijk te houden heb ik besloten gebruik te maken van de bevoegdheid genoemd in artikel 117, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, om een machtiging tot vernietiging van de honden af te geven. Het voornemen tot vernietiging is inmiddels op raadkamerzitting kenbaar gemaakt.
(…)Door u is namens dhr. [eiser] een klaagschrift ingediend. De rechtbank heeft dit beklag ongegrond verklaard en het verzoek tot teruggave van de honden afgewezen. Ik zie in de beschikking en eventuele cassatie van de zijde van de verdediging geen reden om het voornemen tot vernietiging (euthanasie) nog langer af te wachten. Het klaagschrift en de eventuele cassatie ziet op de inbeslagname van de honden of het uitblijven van de last tot teruggave en niet op het voornemen tot vernietiging, omdat daartegen geen mogelijkheid tot beklag ex 552a Sv bestaat.(…)”.
2.6.
De advocaat van [eiser] heeft in een e-mailbericht van 2 december 2019 (samengevat) aan de officier van justitie meegedeeld dat het kostenargument dat aan de voorgenomen machtiging ten grondslag is gelegd eenvoudig kan worden weggenomen door [eiser] de kosten van de opslag van de honden te laten betalen, waarbij [eiser] eventueel als bewaarder op eigen kosten kan worden aangewezen.
2.7.
In een e-mailbericht van 18 december 2019 heeft [de Officier van Justitie 2] , senior officier van justitie, aan de advocaat van [eiser] meegedeeld dat aan [eiser] geen uitstel wordt verleend en dat het voornemen, kort samen te vatten als een opdracht tot euthanasie van de honden, op 18 december 2019 om 17.00 uur zal worden verwezenlijkt.
2.8.
In een schriftelijke verklaring van 10 december 2019 plaatst [A] , trainer/gedragsdeskundige bij het Comité Dierennoodhulp, hierna te noemen ‘het Comité’, kritische kanttekeningen bij de testresultaten van het Riskassessmentteam met betrekking tot de in beslag genomen honden. Zij komt samengevat tot het oordeel dat de testresultaten de door het Riskassessmentteam gegeven conclusie niet kunnen dragen en zij stelt (samengevat) dat de honden getraind kunnen worden en in staat zijn tot leren. Dit betekent volgens het Comité dat euthanasie van de honden niet aan de orde is en dat de honden eerst door middel van training moeten leren wat gewenst gedrag is.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert de Staat te veroordelen tot het opschorten van de tenuitvoerlegging van de voorgenomen euthanasie van de honden [hond 1] en [hond 2] tot in de strafzaak jegens [eiser] door de strafrechter is beslist, al dan niet onder de voorwaarde dat [eiser] de bewaarkosten voldoet, dan wel onder in goede justitie te bepalen voorwaarden, met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] – samengevat – het volgende.
Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot het verlenen van de machtiging als bedoeld in artikel 117 lid 2 Sv kunnen komen. Het Openbaar Ministerie wil kennelijk vanwege het kostenaspect tot vernietiging van de honden over gaan, maar [eiser] heeft aangeboden om de kosten voor de bewaring van de honden voor zijn rekening te nemen. Daar komt nog het volgende bij. Uit artikel 2.10 van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 1.10 van het Besluit houders van dieren (hierna ‘het Besluit’), volgt dat het in beginsel verboden is om dieren te doden, tenzij zich een van de in artikel 1.10 van het besluit genoemde uitzonderingssituaties voordoet. Volgens [eiser] is dat in deze zaak niet het geval. In artikel 1.10 onder e van het Besluit is bepaald dat dieren alleen mogen worden gedood vanwege niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken. Van dit laatste is sprake indien door een deskundige is vastgesteld dat het dier een gevaar voor zijn omgeving oplevert, waarbij dit gevaar bovendien niet kan worden weggenomen door training van het dier. Die situatie doet zich met betrekking tot de in beslag genomen honden niet voor, aldus [eiser] . Weliswaar heeft het Openbaar Ministerie de rapportages van het Riskassessmentteam aan de beslissing tot euthanasie ten grondslag gelegd, maar hiertegenover heeft het Comité – anders dan het Riskassessmentteam – geoordeeld dat de honden wél te trainen zijn, zodat de noodzaak voor het euthanaseren van de honden onvoldoende is gemotiveerd en het Openbaar Ministerie onrechtmatig jegens [eiser] handelt door de voorgenomen beslissing tot vernietiging van de honden ten uitvoer te leggen.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Met dit kort geding komt [eiser] op tegen de aangekondigde euthanasie van de honden op grond van de door de officier van justitie afgegeven machtiging als bedoeld in artikel 117 Sv. Hoewel het bij dieren feitelijk niet om euthanaseren gaat, zal de voorzieningenrechter deze terminologie hanteren, omdat deze ook in de stukken en door de bij deze zaak betrokken partijen wordt gebruikt. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vordering gegeven.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de officier van justitie op grond van artikel 117 Sv de bevoegdheid heeft om – voorafgaand aan een beslissing in de strafzaak met betrekking tot in beslag genomen goederen – over te gaan tot vervreemding of vernietiging van die goederen indien deze niet geschikt zijn voor opslag, de kosten van bewaring niet in redelijke verhouding tot de waarde van de goederen staan, dan wel de goederen vervangbaar zijn en de tegenwaarde eenvoudig kan worden bepaald. Wanneer het gaat om goederen die van een zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt een machtiging tot vernietiging verleend. Met betrekking tot levende dieren is in artikel 10 lid 2 van het ‘Besluit inbeslaggenomen voorwerpen’ bepaald dat de bewaarder zo spoedig mogelijk overlegt met het openbaar ministerie over hetzij een passende wijze van bewaring, hetzij een geschikte machtiging tot het prijsgeven of vervreemding om niet of om baat. De Staat heeft in dit verband terecht naar voren gebracht dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om die beslissing van de officier van justitie niet vooraf door een rechter te laten toetsen. Bij het al dan niet verlenen van een machtiging komt de officier van justitie derhalve een ruime beleidsvrijheid toe. Dat betekent dat slechts sprake kan zijn van onrechtmatig handelen aan de zijde van de Staat indien moet worden geoordeeld dat de officier van justitie, na afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet tot het verlenen van de machtiging heeft kunnen komen.
4.3.
Volgens eisers is euthanasie van de in beslag genomen honden niet toegestaan omdat niet vast staat dat het gedrag van de honden niet te corrigeren is, zodat niet aan de in het Besluit genoemde voorwaarden voor het doden van dieren is voldaan. Echter, de voorzieningenrechter is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen beslissen om de machtiging af te geven. Redengevend daarvoor is het volgende.
4.4.
Voorafgaand aan het afgeven van de machtiging zijn de in beslag genomen honden onderworpen aan een uitgebreide gedragstest, die is uitgevoerd door het Riskassessmentteam en waarin een analyse is gegeven van de risico’s op gevaarlijk gedrag van de honden. Het Riskassessmentteam komt tot de aanbeveling ‘euthanasie’, gelet op (samengevat) het gedrag dat de honden naar mensen en/of andere honden vertoonden, met name bestaande uit veel opwinding en stress, een hoge focus en prooivanggedrag, waarbij het Riskassessmentteam rekening heeft gehouden met de genetische predispositie van de honden. Uit de stukken is genoegzaam gebleken dat het Riskassessmentteam bij de aanbevelingen de veiligheid van de maatschappij en het welzijn van de honden heeft betrokken en dat een inschatting is gemaakt van de kans dat de honden door training een gedragsverandering zullen ondergaan, welke kans door het Riskassessmentteam klein wordt geacht. De machtiging is vervolgens door de officier van justitie afgegeven overeenkomstig de door het Riskassessmentteam gegeven aanbevelingen. De officier van justitie heeft daartoe in redelijkheid kunnen besluiten aangezien voldaan is aan het in artikel 117 Sv neergelegde criterium. Het ongecontroleerde bezit van de honden wordt immers in strijd met het algemeen belang geacht en zou mogelijk aanzienlijke gevaren voor mensen of dieren opleveren. Nu uit de aanbevelingen van het Riskassessmentteam naar voorlopig oordeel voldoende is gebleken dat de in beslag genomen honden waarvoor het advies ‘euthanasie’ is gegeven gevaarlijke, niet te corrigeren gedragskenmerken bezitten, is – anders dan [eiser] heeft gesteld – van het doden van de dieren in strijd met het Besluit geen sprake.
4.5.
Hoewel aan [eiser] moet worden toegegeven dat uit de door hem overgelegde verklaring van het Comité mogelijk kan worden afgeleid dat het gedrag van de honden wellicht nog te corrigeren is, legt deze verklaring naar het oordeel van de voorzieningenrechter tegenover de testresultaten van een gedegen en gemotiveerd onderzoek zoals uitgevoerd door het Riskassessmentteam onvoldoende gewicht in de schaal Dat de tests worden uitgevoerd in de voor de honden ongunstige situatie dat zij geïsoleerd in een kennel verblijven wordt weliswaar door het Comité gesteld, maar onvoldoende onderbouwd. Dat een groot deel van de test bestaat uit het uitdagen, bedreigen of angstig maken van de honden, zoals het Comité heeft betoogd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter inherent aan het doel van de tests, namelijk het maken van een inschatting van het risico op (bijt)incidenten en betekent op zichzelf nog niet dat de tests daarmee ondeugdelijk zijn. Daar komt nog bij dat de Staat onbetwist naar voren heeft gebracht dat het Comité de honden niet zelf heeft onderzocht en zich alleen heeft gebaseerd op een analyse van de rapportages van het Riskassessmentteam. Dat [eiser] heeft aangeboden om de kosten voor de bewaring van de honden voor zijn rekening te nemen brengt naar voorlopig oordeel evenmin met zich mee dat de officier van justitie door het afgeven, dan wel handhaven van een machtiging onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. De honden zijn immers naar hun aard niet geschikt voor opslag of langdurige bewaring en van de Staat kan niet worden gevergd dat hij de dieren, hoewel is voldaan aan de vereisten voor een machtiging als bedoeld in artikel 117 lid 2 Sv, nog langer in bewaring houdt.
4.6.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat [eiser] geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die rechtvaardigen dat de tenuitvoerlegging van de machtiging tot het euthanaseren van de honden wordt opgeschort. De slotsom is dan ook dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen en dat hij, als de in het ongelijk gestelde partij, wordt veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.
mvt