Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
mr. C.E.B. Davis, griffier.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak op 12 februari 2019 behandeld, waarbij de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Zwitserse autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet nakomen. Eiser voerde aan dat hij in Zwitserland geen adequate opvang had en dat hij vreesde voor indirect refoulement naar Irak. De rechtbank oordeelt dat de verweerder terecht heeft gesteld dat er geen ernstige tekortkomingen zijn in het Zwitserse asielsysteem en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank concludeert dat de behandeling van de asielaanvraag door de staatssecretaris niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich hoefde te trekken.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.