ECLI:NL:RBDHA:2019:1478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
NL19.1559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwestie onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak op 12 februari 2019 behandeld, waarbij de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Zwitserse autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet nakomen. Eiser voerde aan dat hij in Zwitserland geen adequate opvang had en dat hij vreesde voor indirect refoulement naar Irak. De rechtbank oordeelt dat de verweerder terecht heeft gesteld dat er geen ernstige tekortkomingen zijn in het Zwitserse asielsysteem en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank concludeert dat de behandeling van de asielaanvraag door de staatssecretaris niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich hoefde te trekken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1559

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.1560, plaatsgevonden op 12 februari 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1993 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 27 september 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij de Zwitserse autoriteiten op 10 oktober 2018 een verzoek om terugname gedaan. De Zwitserse autoriteiten hebben dit verzoek op 16 oktober 2018 aanvaard.
3. Eiser voert aan dat de Zwitserse autoriteiten zich niet hebben gehouden aan de Opvangrichtlijn, nu eiser geen adequate opvang ontving in de periode dat hij in Zwitserland verbleef. Eiser moest in een kamer slapen die onder de grond lag, waardoor hij ziek werd en bang was dat hij psychotisch zou worden. Eiser wilde wel klagen bij de Zwitserse autoriteiten maar wist niet waar en hoe dat moest. Daarnaast heeft eiser geen medische hulp ontvangen terwijl hij deze wel nodig had. Voorts voert eiser aan dat hij in Zwitserland geen recht heeft op gratis rechtsbijstand en dat het recht op een eerlijk proces, zoals is neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), derhalve niet gerespecteerd wordt door de Zwitserse autoriteiten. Indien eiser wordt teruggenomen door de Zwitserse autoriteiten vreest eiser voor indirect refoulement, nu hij in dat geval zal worden teruggestuurd naar Irak aangezien een eerdere asielaanvraag in Zwitserland is afgewezen.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen jegens hem niet na zou komen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM, dan wel artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Zwitserland sprake is van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen waar het gaat om opvang voor asielzoekers, toegang tot de asielprocedure en het verschaffen van rechtsbijstand (voor Dublinclaimanten) op grond waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dat Zwitserland eiser geen gratis rechtsbijstand heeft verstrekt, heeft verweerder niet tot een andere conclusie hoeven te brengen. In artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn is bepaald dat lidstaten kunnen bepalen dat kosteloze rechtsbijstand niet wordt geboden wanneer het beroep geen reële kans van slagen heeft, mits dit wordt beoordeeld door een rechtelijke instantie of deze beoordeling, door een niet-rechterlijke instantie, aan een rechter kan worden voorgelegd. Dat de Zwitserse autoriteiten hiermee zouden handelen in strijd met artikel 6 van het EVRM volgt de rechtbank dan ook niet.
Ten aanzien van eisers gestelde vrees voor indirect refoulement door de Zwitserse autoriteiten, overweegt de rechtbank dat de Zwitserse autoriteiten middels het claimakkoord hebben gegarandeerd eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiser dient te klagen bij de Zwitserse autoriteiten als hij problemen ondervindt met het verkrijgen van opvang of toegang tot de asielprocedure. Niet is gebleken dat de autoriteiten in Zwitserland hem niet zouden willen of kunnen helpen. Eisers stelling, dat hij wel wilde klagen maar niet wist hoe en waar dat moest, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden.
Ten aanzien van eisers gestelde medische klachten heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat dit geen reden is om eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Eiser heeft geen recent gedateerde medische documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij onder specialistische behandeling staat of deze nodig heeft. Er zijn ook geen aanwijzingen waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Zwitserland heeft dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden als Nederland en eventuele medische en psychische problemen kunnen daar worden behandeld.
Gelet op al het voorgaande, heeft verweerder de behandeling van eisers asielverzoek niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich hoeven trekken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.