Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
primairwordt geplaatst in een ZBBI-regime, dan wel
subsidiairin een BBI-regime;
4.De beoordeling van het geschil
“de bijzondere aard en ernst van het strafbare feit waarvoor aan de veroordeelde straf is opgelegd (…), met name indien deze duidt op een mogelijk gevaar voor de veiligheid van de samenleving, daaraan in de weg staan”. Gelet op deze beleidsregels en het strafbare feit waarvoor [eiser] onder meer is veroordeeld (het bezit van twee vuurwapens en munitie) heeft het openbaar ministerie in dit geval in redelijkheid kunnen besluiten om [eiser] niet als zelfmelder aan te merken. [eiser] kan daarom niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij ten onrechte niet als zelfmelder is aangemerkt en daardoor ten onrechte niet de voordelen geniet die een zelfmelder wel geniet. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter overigens nog op dat de omstandigheid dat [eiser] niet als zelfmelder is aangemerkt, geen verband houdt met de arrestantenstatus die hij (ten onrechte, vgl. onder 4.1) heeft gekregen. De vraag of iemand wel of niet als zelfmelder wordt aangemerkt staat los van de vraag of iemand als arrestant moet worden aangemerkt en is gebaseerd op andere regelgeving (namelijk op de Aanwijzing executie enerzijds en op de Regeling SPOG anderzijds).
“op alle onderdelen van goed gedrag”positief scoren (vgl. artikel 1d lid 2 van de Regeling SPOG). Aan de eis van te zijn gepromoveerd zou [eiser] dus – ook als hij niet ten onrechte als arrestant zou zijn aangemerkt – niet eerder dan op 23 augustus 2019 (zes weken na zijn arrestatie) hebben voldaan. De Staat heeft gemotiveerd gesteld dat weliswaar niet al op 23 augustus 2019 de voorbereiding voor de detentiefasering is gestart, maar dat het besluitvormingstraject wel al op 10 september 2019 is aangevangen.