ECLI:NL:RBDHA:2019:14461
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot opheffing van ongewenstverklaring en beoordeling van actuele bedreiging voor de samenleving
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, van Surinaamse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring, die was opgelegd na een veroordeling tot zes maanden gevangenisstraf wegens een overtreding van de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser tot opheffing van de ongewenstverklaring op 11 oktober 2018 was ingediend, maar door verweerder was afgewezen op 14 november 2018. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 9 juli 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij recht heeft op gezinsleven met zijn Nederlandse vrouw en kind, en dat verweerder had moeten toetsen of zijn gedrag nog een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormt, zoals vereist door het arrest Z. Zh. en I.O.
De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had nagelaten deze beoordeling te maken. De rechtbank benadrukte dat de ongewenstverklaring in beginsel niet langer dan vijf jaar kan duren, tenzij er sprake is van een ernstige bedreiging voor de openbare orde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1024,-.