ECLI:NL:RBDHA:2019:14422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
17 januari 2020
Zaaknummer
NL19.28818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Bidoon uit Koeweit wegens ongeloofwaardige detentieclaims en gebrek aan vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Bidoon uit Koeweit, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, geboren in 1997 en staatloos, stelde dat hij tot de Bidoon-gemeenschap behoort en dat hij discriminatie en detentie heeft ondervonden vanwege zijn betrokkenheid bij demonstraties voor de rechten van de Bidoon. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de detentieclaims van eiser niet geloofwaardig achtte, omdat deze niet strookten met algemene informatie over de vervolging van Bidoon in Koeweit. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Koeweit een reëel risico loopt op vervolging of schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank overwoog dat eiser niet als vluchteling kan worden aangemerkt en dat zijn asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.28818

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 21 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.28819, plaatsgevonden op 11 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is A.H.H. Alnima als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1997 en staatloos te zijn. Hij heeft op 8 maart 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij tot de Bidoon-gemeenschap in Koeweit behoort en hierdoor veel discriminatie heeft ondervonden. Verder heeft eiser in 2014 deelgenomen aan een demonstratie om op te komen voor de rechten van de Bidoon. Naar aanleiding van deze demonstratie is eiser gearresteerd en heeft hij twaalf dagen in detentie gezeten. In 2018 heeft hij op de universiteit een lezing over de rechten van de Bidoon bijgewoond. Vervolgens is hij na twee dagen gearresteerd en voor 24 uur gedetineerd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) de nationaliteit en identiteit van eiser;
2) de achtergestelde positie vanwege de Bidoon-afkomst;
3) detenties naar aanleiding van een demonstratie in 2014 en een lezing in 2018.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn nationaliteit en identiteit evenals over zijn achtergestelde positie in de maatschappij vanwege de Bidoon-afkomst geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn detenties naar aanleiding van een demonstratie in 2014 en een lezing in 2018 niet geloofwaardig geacht.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder zijn detenties ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht onder meer omdat dit niet zou stroken met algemene informatie over de personen die vervolgd zijn. Eiser verwijst naar de rapportages die bij de zienswijze zijn overgelegd, waaruit blijkt dat sprake is van excessief geweld en onderdrukking van de Bidoon en dat sprake is van willekeurige arrestaties. Tevens verwijst hij naar een aanvullende verklaring van de heer [A] van 28 november 2019 en naar het rapport ‘Statelessness in Kuwait’ van mei 2019. Bij terugkeer vreest eiser voor vervolging vanwege zijn deelname aan de demonstratie en de lezing en het feit dat hij dientengevolge gedetineerd is en mishandeld. Voorts wordt eiser als Bidoon dusdanig gediscrimineerd dat zijn leven daar onhoudbaar is geworden. De theorie met betrekking tot de rechten van de Bidoon strookt niet met de praktijk die erop neerkomt dat de rechten niet te effectueren zijn tenzij een persoon een netwerk en geld heeft. Dat het parlement heeft aangekondigd naar oplossingen te zoeken zodat er zicht is op verbetering van de positie van de Bidoon is een onzekere toekomstige gebeurtenis. Bij terugkeer zal onderzoek worden verricht naar het paspoort en zal duidelijk worden dat eiser in Nederland asiel heeft aangevraagd. Het is overigens maar de vraag of eiser met een review card toegang tot Koeweit zal hebben. Hiernaar had verweerder onderzoek moeten verrichten. Tot slot voert eiser aan dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser naar aanleiding van zijn deelname aan een demonstratie en een lezing gedetineerd is. Hierbij heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft weten te maken dat hij persoonlijk in de negatieve aandacht van de autoriteiten is komen te staan. Bij de demonstratie en de lezing was eiser slechts deelnemer en heeft hij geen organiserende of leidende rol gehad. Bovendien waren bij de demonstratie in 2014 ruim honderd tot tweehonderd mensen aanwezig en bij de lezing meer dan honderd mensen. Verweerder heeft openbare algemene bronnen, zoals het mission rapport van de Gulf Center for Human Rights en verslaggeving door Human Rights Watch, in de beoordeling kunnen betrekken, waaruit blijkt dat niet alle deelnemers enkel vanwege hun aanwezigheid gearresteerd werden. Slechts enkelen zouden zijn gearresteerd en aangeklaagd. De naam van eiser wordt in openbare bronnen in ieder geval niet specifiek genoemd. Voorts heeft verweerder eiser kunnen aanrekenen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten van Koeweit op de hoogte zijn geraakt van zijn aanwezigheid bij beide gelegenheden. Zo heeft eiser beide keren na afloop probleemloos naar huis terug kunnen keren en hoefde hij zich voorafgaand aan de lezing niet aan te melden en werd daar ook geen presentielijst bijgehouden. Dat eiser twee dagen na afloop van beide gebeurtenissen alsnog is gearresteerd en gedetineerd, is om die reden door verweerder niet aannemelijk geacht. Dat de autoriteiten van Koeweit gebruik zouden maken van informanten die bij deze evenementen aanwezig waren, wordt door eiser gesteld maar niet nader onderbouwd met informatie uit algemene bronnen. In het rapport ‘Statelessness in Kuwait’ van mei 2019 dat eiser bij zijn beroepsgronden heeft overgelegd, ziet de rechtbank ook geen ondersteuning van eisers relaas.
7.2.
Met de in beroep overgelegde verklaring van de heer [A] heeft eiser zijn asielrelaas niet onderbouwd. Allereerst acht de rechtbank hierbij van belang, zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, dat de identiteit en de deskundigheid van de heer [A] niet met stukken is onderbouwd, zodat onduidelijk is dat deze verklaring inderdaad van hem afkomstig is. De verklaring bevat bovendien slechts algemene informatie over de demonstratie die heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014 en over de lezing die heeft plaatsgevonden op 12 december 2018. De aanwezigheid van eiser bij deze gebeurtenissen wordt daarin niet specifiek genoemd. Met de informatie die is neergelegd in deze verklaring heeft eiser daarom nog niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk bij deze twee gebeurtenissen aanwezig was.
7.3.
Verweerder heeft overwogen dat geen sprake is van vervolging van Bidoon in Koeweit louter vanwege het behoren tot deze groep. Hiertoe verwijst verweerder naar het Algemeen Ambtsbericht Koeweit van 22 april 2002. Uit de brief van VluchtelingenWerk die eiser heeft ingebracht, blijkt dat er in Koeweit een duidelijk verschil bestaat tussen Bidoons die geregistreerd staan bij het Central System (en aldus in het bezit zijn van een review card) en Bidoons die niet geregistreerd staan. Dit komt ook terug in het rapport van de UK Home Office van juli 2016, waaruit blijkt dat Bidoons die geregistreerd staan onder andere recht hebben op gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, de afgifte van geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten en het recht om te werken in de overheid- en privésector. Nu eiser geregistreerd staat en in het bezit is van een review card, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiser niet enkel vanwege het feit dat hij een Bidoon is in Koeweit gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft. Eiser heeft niet met algemene stukken onderbouwd dat de Bidoon als groep in Koeweit wel vervolgd worden.
7.4.
Niet in geschil is dat Bidoon in Koeweit achtergesteld worden in vergelijking tot burgers die de nationaliteit van Koeweit wel hebben. Discriminatie door de autoriteiten kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, merkt verweerder discriminatie aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
7.5.
Niet is gebleken dat hier in het geval van eiser sprake van is. Hoewel eiser stelt dat hij in Koeweit gediscrimineerd en achtergesteld werd in die zin dat hij niet bij de overheid werkzaam mag zijn en niet mag studeren, heeft hij blijkens zijn verklaringen wel onderwijs tot aan de middelbare school gevolgd en heeft hij in zijn levensonderhoud kunnen voorzien door goederen op straat te verkopen. Dat eiser moeilijkheden ondervond bij het solliciteren en boetes heeft ontvangen en gedetineerd is vanwege het illegaal verkopen van goederen op straat, maakt nog niet dat sprake is van vluchtelingschap omdat zijn leven onhoudbaar is geworden. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit zijn verklaringen niet is gebleken dat hem medische zorg en huisvesting is ontzegd en dat hij bovendien aan een artikel 17-paspoort heeft kunnen komen. Dat dit paspoort met de hulp van een connectie is verkregen en lang niet altijd wordt afgegeven, zeker niet voor een vakantie, doet er niet aan af dat eiser dit paspoort wel heeft verkregen en hiervan gebruik heeft kunnen maken om Koeweit uit te reizen.
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM loopt als gevolg van de omstandigheid dat hij lange tijd uit Koeweit is weggeweest en in Nederland asiel heeft gevraagd. Niet valt immers in te zien hoe de autoriteiten van Koeweit ervan op de hoogte zouden raken dat eiser in Nederland asiel heeft gevraagd. De asielprocedure is immers confidentieel en de gegevens van eiser zullen dan ook nooit met de autoriteiten van Koeweit worden gedeeld. Nu eiser Koeweit legaal heeft verlaten en in het bezit is van een authentiek artikel 17-paspoort dat geldig is tot 20 januari 2020, ziet de rechtbank niet in dat eiser geen toegang zal hebben tot het grondgebied van Koeweit of dat de autoriteiten zouden vermoeden dat hij hier een asielverzoek heeft gedaan. De enkele omstandigheid dat de geldigheidsduur van eisers review card inmiddels is verstreken, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. De stelling van eiser dat zijn laatste review card anders dan de voorheen aan hem verstrekte groene kaart bij nationaliteit de zinssnede ‘hij dient zijn status te normaliseren’ bevat, maakt, zonder nadere onderbouwing met informatie uit algemene bronnen, nog niet dat de review card niet langer verlengd kan of zal worden. De in beroep door eiser overgelegde kopieën van oudere review cards kunnen hem in dit opzicht dan ook niet baten. Tot op heden heeft eiser zijn registratiekaart ieder jaar kunnen verlengen. De rechtbank ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat dit thans anders zou zijn.
7.7.
Gelet op het voorgaande heeft eiser omtrent zijn asielrelaas dermate tegenstrijdig verklaard met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst dat aan zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft eisers asielaanvraag dan ook als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kunnen afwijzen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.