ECLI:NL:RBDHA:2019:14385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
NL19.25346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres, een Nigeriaanse vrouw geboren in 1995, had samen met haar partner op 27 juni 2019 een aanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 28 november 2019 werd duidelijk dat eiseres op 21 augustus 2019 met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact meer heeft met haar gemachtigde. De rechtbank heeft ambtshalve de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep, gezien haar vertrek zonder kennisgeving aan de autoriteiten. De gemachtigde van eiseres heeft verklaard dat hij geen contact meer heeft met haar en niet weet waar zij zich bevindt.

De rechtbank heeft overwogen dat, volgens vaste rechtspraak, als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Aangezien eiseres geen contact meer heeft met haar gemachtigde en niet heeft laten weten waar zij verblijft, concludeert de rechtbank dat eiseres geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Kleijn en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.25346

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.J. van der Werff-Dost),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.25347, plaatsgevonden op 28 november 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, mr. C.T.W. van Dijk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1995 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Zij heeft op 27 juni 2019 tezamen met haar partner C. Odeh de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij het onderhavige beroep. Op 26 november 2019 heeft verweerder een bericht in het beroepsdossier van eiseres geüpload, waarin staat dat eiseres op 21 augustus 2019 met onbekende bestemming is vertrokken en zelfstandig de woonruimte heeft verlaten.
4. Op zitting heeft de kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres verklaard dat de gemachtigde van eiseres geen contact meer heeft met eiseres en niet weet waar zij momenteel verblijft.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579), volgt dat, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit dient te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
6. Nu eiseres op 21 augustus 2019 met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan verweerder te laten weten waar zij verblijft en de gemachtigde van eiseres op dit moment geen contact met eiseres heeft en niet weet waar zij momenteel verblijft, gaat de rechtbank er vanuit dat eiseres kennelijk geen prijs meer stelt op de door haar aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. De stelling van de kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres dat eiseres niet met onbekende bestemming is vertrokken maar dat zij vermist is en mogelijk in een blijf-van-mijn-lijfhuis verblijft, maakt het voorgaande niet anders. Dat eiseres haar partner zou hebben verlaten, verklaart nog niet waarom zij geen contact met haar gemachtigde heeft gehouden over de voortgang van haar asielrechtelijke procedure in Nederland. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.