ECLI:NL:RBDHA:2019:14383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
NL19.25341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 28 november 2019 heeft eiser verklaard dat hij geen contact meer heeft met zijn vriendin, met wie hij de aanvraag heeft ingediend, en dat hij haar als vermist beschouwt. De rechtbank heeft overwogen dat, nu eiser geen contact meer heeft met zijn vriendin, hij als alleenstaand moet worden beschouwd. De rechtbank heeft ook gekeken naar de situatie in Italië en de argumenten van eiser dat hij en zijn vriendin daar ernstige problemen zullen ondervinden. Eiser heeft gewezen op interim measures van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende zijn om de afwijzing van de asielaanvraag te weerleggen. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat de situatie in Italië zodanig is dat hij niet kan worden uitgezet. Het beroep is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.25341

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.J. van der Werff-Dost),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.25342, plaatsgevonden op 28 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. C.T.W. van Dijk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is A.K. Umar als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1995 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 27 juni 2019 tezamen met zijn vriendin [A] de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat hij en zijn vriendin in Italië te maken zullen krijgen met ernstige problemen. Zijn vriendin is in verwachting en dient daarom te worden aangemerkt als kwetsbaar. Voorts voert eiser aan dat de situatie in Italië ten aanzien van asielzoekers nog steeds onacceptabel is en dat hij vreest voor een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn). Eiser wijst op de interim measures die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft getroffen op 16 augustus 2019, 6 september 2019, 16 september 2019 en 17 september 2019. Tot slot verwijst eiser naar landeninformatie die is verzameld door het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk Nederland.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Niet in geschil is dat de vriendin van eiser sinds 21 augustus 2019 geregistreerd staat als met onbekende bestemming vertrokken. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij geen contact meer met zijn vriendin heeft en niet weet waar zij verblijft. Eiser heeft aangegeven dat hij aangifte wenst te doen van de vermissing van zijn vriendin maar heeft dit tot op heden niet gedaan.
5.2.
Nu eiser geen contact meer heeft met zijn vriendin, gaat de rechtbank ervan uit dat de relatie van eiser met zijn vriendin is verbroken. In het navolgende beschouwt de rechtbank eiser dan ook als alleenstaand.
5.3.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861) geoordeeld dat in zijn algemeenheid ten aanzien van Italië nog altijd uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Uit de door eiser overgelegde landeninformatie van VluchtelingenWerk blijkt niet dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië. Hierbij acht de rechtbank van belang dat hierin grotendeels verwezen wordt naar rapporten van vóór de datum van de bovengenoemde Afdelingsuitspraak en dat, voor zover verwezen wordt naar rapporten van na de voornoemde Afdelingsuitspraak, hieruit geen wezenlijk ander beeld naar voren komt dan al door de Afdeling is beoordeeld. Hoewel uit de stukken volgt dat problemen kunnen worden ondervonden bij de toegang tot de asielprocedure en de opvang, blijkt daaruit niet dat Dublinclaimanten geen toegang hebben tot de asielprocedure of de opvangvoorzieningen of dat de situatie voor hen dermate is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5.5.
De omstandigheid dat het EHRM in het geval van kwetsbare vreemdelingen interim measures heeft getroffen om uitzetting gedurende de aldaar aanhangige procedure te voorkomen, maakt op zichzelf beschouwd nog niet dat eiser niet kan worden uitgezet naar Italië. Als alleenstaande meerderjarige man beschouwt de rechtbank eiser niet als kwetsbaar in de zin van het arrest van het EHRM van 4 november 2014, met zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland. Eiser heeft niet nader gemotiveerd waarom hij persoonlijk als kwetsbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank ziet dan ook niet in dat verweerder gehouden was aanvullende individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen en ziet ook geen aanleiding om de zaak van eiser, in afwachting van de uitspraak van het EHRM over de overdracht van kwetsbare Dublinclaimanten aan Italië, aan te houden.
5.6.
Voor zover eiser van mening is dat Italië in strijd met de Procedurerichtlijn of de Opvangrichtlijn handelt, overweegt de rechtbank dat eiser zich over een eventuele schending van deze richtlijnen dient te beklagen bij de Italiaanse autoriteiten dan wel de geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten in Italië hem bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.