Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
Eiser heeft vervolgens op 19 maart 2018 daarop gereageerd en een reactie van het iMMO van 16 maart 2018 overgelegd.
Overwegingen
Eisers vader, moeder, een zus en een broer zijn om het leven gekomen tijdens een bombardement op de schuilkelder waar zij zich schuilhielden in 2008.
Eiser is op [datum 1] opgepakt en drie dagen mishandeld en verhoord door de Eelam People’s Democratic Party (EPDP). Hierbij is hij geconfronteerd met de foto’s en video-opnames uit 2004. Na betaling van een geldbedrag is hij vrijgelaten en heeft hij een week in het ziekenhuis gelegen. Op [datum 2] is hij meegenomen door de Criminal Investigation Departement (CID) op basis van eerdergenoemde opnames uit 2004 en is hij weer hierover ondervraagd en mishandeld. Dezelfde avond is hij weer vrijgelaten. Eiser heeft vervolgens op [datum 3] Sri Lanka verlaten. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn relaas een medische verklaring van een ziekenhuis, Mannar Clinic, van [datum 4] overgelegd waaruit blijkt dat eiser daar is opgenomen in 2010. Daarnaast heeft hij een arrestatiebevel overgelegd van [datum 5] . Eiser heeft ten slotte in Nederland ook deelgenomen aan zogenoemde “Heldendagen” en foto’s overgelegd waarop hij herkenbaar staat.
- eisers identiteit, afkomst en nationaliteit;
- zijn activiteiten voor de LTTE in 2004;
- de gebeurtenissen in juli 2010, waarbij eiser door zowel de EPDP als de CID is meegenomen;
- deelname aan demonstraties in Nederland.
Verweerder heeft de identiteit, afkomst en nationaliteit van eiser geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn activiteiten voor de LTTE in 2004 geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over de gebeurtenissen in 2010 heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Daarvoor heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 29 september 2015, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van de door eiser afgelegde verklaringen over die gebeurtenissen geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
Uit de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten blijkt dat het door eiser overgelegde arrestatiebevel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit en dat het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over de problemen in 2010 niet alsnog geloofwaardig zijn geworden door het overleggen van dit arrestatiebevel.
Ten slotte heeft verweerder de deelname van eiser aan demonstraties in Nederland geloofwaardig geacht.
De geloofwaardig geachte relevante elementen leiden er echter niet toe dat eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 Vw, aldus verweerder.
Eiser verwijst daarvoor naar het iMMO-rapport van 26 juli 2016, en de aanvullingen daarop van 16 maart 2018 en 6 augustus 2018. Daarin is geconcludeerd dat de littekens die eiser heeft consistent zijn met zijn asielrelaas en dat zijn psychiatrische klachten typerend zijn voor zijn asielrelaas.
Verder heeft het iMMO geconcludeerd dat eiser ten tijde van de eerdere asielprocedure psychische klachten had die zeker interfereerden met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Verweerder kan daarom volgens eiser niet langer aan hem tegenwerpen dat hij tegenstrijdige, inconsistente en summiere verklaringen heeft afgelegd over de gebeurtenissen in 2010.
Bijzondere omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat het niet instellen van hoger beroep tegen uitspraken waarin beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, niet aan die partij kan worden tegengeworpen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA7794) volgt verder dat ook nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden een hernieuwde beoordeling van een eerder verworpen beroepsgrond kunnen rechtvaardigen.
Daarnaast heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij summiere verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van de foto en video-opnamen die van hem zouden zijn genomen. Zo heeft hij niet inzichtelijk kunnen maken hoe de foto’s en video-opnamen zijn gemaakt, omdat hij dit niet zou hebben gezien. Tevens heeft hij niet kunnen verklaren hoe de EPDP en de CID aan deze beelden zijn gekomen.
Voorts heeft verweerder bij zijn geloofwaardigheidsoordeel mogen betrekken dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over hoe hij in januari 2009 ongecontroleerd het gebied van het leger in heeft kunnen reizen en dat hij wisselend heeft verklaard over het gestelde huisbezoek van de EPDP en de CID bij zijn oma na zijn vertrek.
De gestelde medische klachten zijn onvoldoende onderbouwd om de tegenstrijdigheden te kunnen verklaren. In het medisch advies van Medifirst van 26 januari 2011 staat -voor zover van belang- het volgende: “Dhr zegt hiaten in geheugen te hebben voor data tijdens de oorlog in land van herkomst.” Dit vormt onvoldoende basis om de tegenstrijdigheden in het relaas niet tegen te werpen. Ook uit het in beroep overgelegde ‘meldingsformulier medische klachten asielzoeker’ van de GGD van 31 januari 2011 blijkt niet dat eiser niet in staat is consistent te kunnen verklaren.
Het standpunt van eiser dat uit de zinsnede in rechtsoverweging 4.3, te weten: “Het voorgaande neemt echter niet weg dat eiser zijn relaas alsnog aannemelijk kan maken, indien hij dit relaas met stukken kan onderbouwen”, volgt dat geen eindoordeel is gegeven, volgt de rechtbank niet. Immers, uitgangspunt blijft dat verweerder zich, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, op het standpunt heeft kunnen stellen dat het relaas van eiser niet aannemelijk is. Zoals ook blijkt uit de aangehaalde zin heeft de rechtbank daarbij niet op voorhand afbreuk willen doen aan het oordeel dat in de voorafgaande overweging is gegeven. Daarbij komt dat in het algemeen als uitgangspunt geldt dat een vreemdeling, nadat eerder de ongeloofwaardigheid van een asielrelaas in rechte is komen vast te staan, zijn asielrelaas alsnog aannemelijk kan maken met nieuw gebleken feiten of nieuw bewijs van zijn eerdere verklaringen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank nu in deze procedure van de juistheid van het eerder gegeven oordeel van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, moet uitgaan. Eiser heeft ook geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die ertoe moeten leiden dat het niet instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, niet aan hem kan worden tegengeworpen.
consistentzijn met het gestelde relaas. Voorts staat als conclusie over de bij eiser vastgestelde psychiatrische problematiek dat deze qua aard en inhoud nadrukkelijk passen bij de gestelde ondergane geweldservaring. Alles overziend worden deze psychiatrische klachten beoordeeld als
typerendvoor het gestelde relaas van het meegemaakte bombardement en de mishandeling tijdens het verhoor.
Verder heeft het iMMO vastgesteld dat eiser nu last heeft van forse geheugen- en concentratieproblemen. Alles overziend zijn er op dit moment en ten tijde van de eerdere asielprocedure psychische klachten die
zekerinterfereren met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren, aldus het iMMO-rapport.
- consistent: het litteken of de klacht kan zijn veroorzaakt door de gebeurtenis beschreven door betrokkenen, en er zijn een paar andere mogelijke oorzaken;
- typerend: deze verschijnselen worden meestal waargenomen bij dit type mishandeling of gebeurtenis, maar er zijn andere mogelijke oorzaken;
- zeker: de psychische problemen zijn van dien aard en ernst dat ze zeker zullen interfereren.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit voornoemde uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2018 blijkt dat het in de verweerschriften van 17 februari 2017 en 23 februari 2018 ingenomen standpunt van verweerder dat reeds vanwege het tijdsverloop tussen de asielgehoren van eiser en het nadien uitgebrachte iMMO-rapport geen waarde aan het iMMO-rapport toekomt, niet langer kan worden gehandhaafd. Verweerder heeft dit in zijn reactie van 12 juli 2018 ook erkend, zodat tussen partijen niet langer in geschil is dat verweerder zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld.
Daarom biedt hetgeen verweerder heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het onderzoek van het iMMO op dit punt niet zorgvuldig of niet inzichtelijk en concludent is.
“De psychische klachten die betrokkene nu heeft, had hij ook al tijdens de eerdere asielprocedure. (…) Concluderend waren er ten tijde van de eerdere asielprocedure psychische klachten die zeker interfereerden met het compleet, coherent en consistent kunnen verklaren.”
Voorts heeft het iMMO in zijn reactie van 16 maart 2018, onder punt 4, het volgende opgenomen:
(…)
Dit betekent dat betrokkene over sommige zaken minder goed kan vertellen, of omdat informatie niet goed is opgeslagen in zijn geheugen of omdat psychische problemen hem hinderen om deze informatie goed uit zijn geheugen op te halen en kan daarom verklaren waarom betrokkene bij iMMO op sommige punten anders heeft verklaard dan bij de IND.”
in zijn algemeenheid, compleet, coherent en consistent te verklaren, omdat de invloed van psychische problematiek zich niet slechts tot bepaalde gedeelten van het geheugen of het functioneren beperkt, maar dat dit het hele geheugen en het functioneren aantast. Voorts blijkt uit deze toelichting van het iMMO ook waarom eiser op sommige onderdelen van zijn relaas wel consistent kan verklaren en op andere onderdelen niet. Verweerder is daaraan in zijn reactie voorbijgegaan. De reactie van verweerder biedt daarom geen grond voor het oordeel dat het iMMO-rapport op dit punt niet inzichtelijk of concludent is.
Deze passage duidt er volgens verweerder op dat het iMMO is uitgegaan van de stelling van eiser dat hij gedetineerd en mishandeld dan wel gemarteld is. Uit het rapport blijkt niet dat op enigerlei wijze medisch is vastgesteld dat eiser op enig moment heeft geleden aan een hersenschudding. Het iMMO heeft aldus niet op medisch objectieve wijze vastgesteld dat hij als gevolg van de door hem gestelde mishandeling tijdens zijn detentie een hersenschudding heeft opgelopen. Bovendien heeft eiser tijdens zijn gehoren niet verklaard dat hij als gevolg van de door hem gestelde mishandeling tijdens zijn gestelde detentie een hersenschudding heeft opgelopen. Onder die omstandigheden valt zonder nadere motivering niet in te zien hoe het iMMO tot de conclusie is gekomen dat eiser als gevolg van de door hem gestelde mishandelingen een hersenschudding heeft opgelopen. De enige mogelijke conclusie is dat het iMMO is uitgaan van de verklaringen van eiser dat hij tijdens de door hem gestelde mishandeling op zijn hoofd is geslagen en geschopt en heeft de onderzoeker aan die door hem kennelijk als geloofwaardig bestempelde verklaringen zelf de conclusie verbonden dat mogelijk sprake is geweest van een hersenschudding. Daarmee wordt door het iMMO volgens verweerder miskend dat onderwerp van het geschil nu juist is of eiser mishandeld is.
Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat de iMMO-rapporteur heeft miskend dat onderwerp van het geschil nu juist is of eiser mishandeld is. Hieruit volgt dat het iMMO-rapport op dit punt ook voldoet aan de eisen die de Afdeling in de uitspraken van 27 juni 2018 heeft gesteld.
Indien verweerder besluit geen contra-expert te raadplegen of als een contra-expert de conclusie van het iMMO niet weerspreekt, en hij dus de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser opnieuw zal moeten beoordelen, dan zal verweerder bij een nieuwe beoordeling ook het oordeel van het iMMO over het door eiser naar voren gebrachte medische steunbewijs, te weten zijn littekens en de psychische klachten, bij zijn beoordeling moeten betrekken.
De beroepsgrond slaagt.
De beroepsgrond slaagt niet.
Evenmin doet het iMMO-rapport volgens verweerder af aan de omstandigheid dat eiser een arrestatiebevel heeft overgelegd, waarvan Bureau Documenten heeft geoordeeld dat het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is en niet is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit. Deze conclusies tasten de geloofwaardigheid van het relaas van eiser in verregaande mate aan, zo stelt verweerder. De conclusie van het iMMO-rapport dat eiser niet kan worden verweten dat hij niet consistent en coherent kan verklaren, doet daaraan niet af.
Het (nieuwe) standpunt van verweerder in zijn reactie van 12 juli 2018 dat deze omstandigheden in verregaande mate de geloofwaardigheid van het relaas aantasten, nog daargelaten dat verweerder dat standpunt niet van een motivering heeft voorzien, betekent evenmin dat verweerder het asielrelaas van eiser al ongeloofwaardig acht uitsluitend op grond van deze omstandigheden.
Daarbij komt dat, als verweerder, gelet op hetgeen hiervoor is geconcludeerd onder 3.11, de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser opnieuw zal beoordelen in het licht van de conclusies van het iMMO over het vermogen van eiser om compleet, consistent en coherent te verklaren, ook de verklaringen van eiser in verband met de medische verklaring van 13 maart 2011 in een ander daglicht kunnen komen te staan. Verder volgt uit hetgeen onder 3.11 is geconcludeerd dat verweerder bij een nieuwe beoordeling ook het oordeel van het iMMO over het steunbewijs bij zijn beoordeling zal moeten betrekken.
Verweerder zal daarom opnieuw moeten beslissen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder krijgt hiervoor een termijn van tien weken. De rechtbank zal, gelet op de nieuw te verrichten beoordeling, de overige beroepsgronden onbesproken laten.