ECLI:NL:RBDHA:2019:14222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
8150843 EJ VERZ 19-87074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en ontbindingsverzoek in arbeidsrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de kantonrechter te Leiden op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en werkgever over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. De werknemer, werkzaam als Senior Security Management Specialist, was op 1 oktober 2019 ontslagen na een incident waarbij hij veiligheidsprocedures had geschonden tijdens een werkbezoek aan een datacentrum in India. De werkgever stelde dat de werknemer niet de juiste procedures had gevolgd, wat leidde tot een 'security incident'. De werknemer verzocht om vernietiging van het ontslag en betaling van zijn loon. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werknemer een menselijke fout had gemaakt en er geen schade was ontstaan voor de werkgever. Het verzoek van de werknemer om vernietiging van het ontslag werd toegewezen, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van het loon en andere vergoedingen. Daarnaast deed de werkgever een voorwaardelijk ontbindingsverzoek, dat werd toegewezen op basis van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, waardoor de arbeidsovereenkomst werd ontbonden. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer geen recht had op een transitievergoeding, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
MZ
Rep.nr.: 8150843 \ EJ VERZ 19-87074
Datum: 18 december 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. E.T. Panneflek,
tegen
[verweerder]
statutair gevestigd te [woonplaats] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. L. Milders.
Partijen worden aangeduid als “ [werknemer] ” en “ [werkgever] ”.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken,
  • het verzoekschrift van [werknemer] , ter griffie binnengekomen op 6 november 2019, tevens houdende incidentele vordering ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
  • het verweerschrift van [werkgever] , tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken, tevens (voorwaardelijk) verzoekschrift en tevens houdende nevenvorderingen.
1.2.
Op 3 december 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigden van beide partijen hebben pleitaantekeningen overlegd en voorgedragen. Voorafgaand aan de zitting hebben [werknemer] en [werkgever] nog stukken toegezonden.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

2.1.
[werkgever] is een internationale coöperatieve organisatie die zich bezig houdt met het verzenden van financiële berichten. Deze berichten betreffen internationale betalingsopdrachten, wereldwijd, tussen personen en/of bedrijven. [werkgever] verwerkt deze betalingsopdrachten via vele computer datacentra. [werkgever] is verantwoordelijk voor vele miljoenen financiële berichten per dag tussen (met name) financiële instellingen.
2.2.
Meer dan 11.000 financiële instellingen uit circa 200 landen zijn bij [werkgever] aangesloten. Al deze instellingen hebben een eigen [werkgever] -‘adres’, Business Identifier Code, waarmee grensoverschrijdend betalingsverkeer wordt gefaciliteerd.
2.3.
Het hoofdkantoor van [werkgever] is in [woonplaats] gevestigd, in [regio] . [werkgever] heeft drie datacentra in de wereld, in Nederland, de Verenigde Staten en Zwitserland en een aantal kleine complexen. Er is een aantal computerruimtes waaronder twee in India.
2.4.
[werkgever] heeft ten behoeve van haar beveiliging security protocollen en regels opgesteld welke voor alle [werkgever] werknemers en voor alle [werkgever] -locaties gelden. De gebouwen van [werkgever] zijn streng beveiligd. Niemand komt zonder absolute noodzaak binnen en iedereen dient vooraf te zijn aangemeld en gescreend.
2.5.
[werknemer] , geboren op [geboortedatum] , is op 15 december 2016 in dienst getreden bij [werkgever] in de functie van Senior Security Management Specialist. Het salaris van [werknemer] bedroeg € 4.673,71 bruto per maand, exclusief 8 % vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.6.
[werknemer] had in zijn functie regionale verantwoordelijkheden voor Noord-Europa, Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Kazachstan, Kirgizië, Rusland, Tadzjikistan, Oezbekistan en India. [werknemer] had toegang tot alle beveiligingsprocedures van [werkgever] .
2.7.
In de arbeidsovereenkomst van [werknemer] wordt vermeld dat alle (veiligheid)reglementen onderdeel uitmaken van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst bepaalt dat overtreding van deze reglementen mogelijk een ontslag op staande voet oplevert.
2.8.
[werknemer] is op 4 maart 2019 de tweejarige opleiding (tot 31 maart 2021) “Security and Risk Management MSc” gestart. De kosten voor deze opleiding bedragen € 12.832,-. De tussen partijen gesloten studieovereenkomst bepaalt dat de studiekosten volledig door [werkgever] worden vergoed, indien het dienstverband niet voor 1 april 2024 teneinde zou komen.
2.9.
[werknemer] geeft trainingen over de beveiligingsmaatregelen binnen [werkgever] aan collega’s en ook aan financiële instellingen.
2.10.
[werknemer] was in de periode 25 september 2019 tot en met 8 oktober 2019 ingepland om in India een werkbezoek uit te voeren aan een computerruimte van [werkgever] in India te Mumbai. Deze ruimte wordt 24 uur per dag beveiligd. [werknemer] moest op locatie een risicoassessment uitvoeren.
2.11.
[werknemer] was vanuit Nederland door [werkgever] per 27 september 2019 tot en met 30 september 2019 aangemeld om de computerruimte te Mumbai te betreden. [werknemer] zou assistentie krijgen van [medewerker 1] en [medewerker 2] . [medewerker 1] en [medewerker 2] zijn medewerkers van het datacentrum CTRLS waarin zich de computerruimte van [werkgever] bevindt.
2.12.
[werknemer] is op 26 september 2019, omstreeks middennacht lokale tijd, in India gearriveerd. In de ochtend van 26 september 2019, een dag eerder dan gepland, is [werknemer] het datacentrum in Mumbai bezocht. Op 26 september 2019 heeft [werknemer] met [medewerker 2] en [medewerker 1] de computerruimte van [werkgever] betreden. [werknemer] heeft toen de veiligheidsmaatregelen voor het binnentreden van de computerruimte (de SPV6 procedure) en het Beleid Fysieke Beveiliging (PSP) niet nageleefd.
2.13.
De leidinggevende van [werknemer] , [leidinggevende] , heeft [werknemer] die dag telefonisch medegedeeld dat sprake is geweest van een ‘security incident’ en dat dit moest worden onderzocht. [werknemer] heeft conform het verzoek van [leidinggevende] een vlucht naar Nederland geboekt. Op 30 september 2019 is [werknemer] teruggekeerd in Nederland.
2.14.
Op 1 oktober 2019 heeft [werknemer] op het hoofdkantoor van [werkgever] te Zoeterwoude een gesprek gevoerd met [leidinggevende] en twee medewerkers van de afdeling HR van [werkgever] . [werknemer] is vervolgens op staande voet ontslagen.
2.15.
De ontslagbrief van 1 oktober 2019 bevat het volgende:
“The summary dismissaal is based on the following urgent reasons, within the meaning of Article 7:678 of the Dutch Civil Code:
-
On or about 26 September 2019, you have allowed access to non- [werkgever] staff to a critical infrastructure site of [werkgever] in India;
-
By allowing access to non- [werkgever] staff to the [werkgever] site, you did not follow [werkgever] procedures and policy’s regarding visitor access, as laid down in (amongst others) the ‘Psysical Security Policy’, which resulted in a security alert for unauthorised access;
-
You lied when asked for an explanation for allowing access to an uauthorized person to the site;
-
The above actions you committed are contrary to (amongst others) the agreements made in your employment contract and the [werkgever] Code of Conduct, which embodies the following principles: integrity, ethics and trust (as described on page 1 of the Code of Conduct).”
2.16.
Bij e-mailbericht van 7 oktober 2019 heeft [werknemer] zich beschikbaar gesteld om te werken.

3.Het verzoek

3.1.
[werknemer] verzoekt (samengevat) om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het door [werkgever] gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en [werkgever] te veroordelen tot betaling van het gebruikelijke loon aan [werknemer] van € 4.673,31 bruto per maand, te vermeerderen met € 463,07 bruto aan standby vergoeding weekdays, € 158,83 standby vergoeding weekend, de vakantiebijslag en overige emolumenten, over de periode van 26 september 2019 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke vergoeding conform artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de wettelijke rente.
In het geval van afwijzing van het vernietigingsverzoek verzoekt [werknemer] om toekenning van de transitievergoeding.
Dit alles met veroordeling van [werkgever] in de kosten van de procedure.
3.2.
[werknemer] verzoekt voorts om op grond van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen.
4.
Het verweer, de tegenverzoeken en het voorwaardelijk ontbindingsverzoek met nevenverzoek
4.1.
[werkgever] verweert zich tegen het verzoek. Het verweer komt, voor zover relevant, bij de beoordeling van het verzoek aan de orde.
4.2.
[werkgever] verzoekt voorts om [werknemer] te veroordelen tot betaling aan [werkgever] van een bedrag van € 12.832,- inclusief btw ter zake van studiekosten en een bedrag van
€ 11.977,72 bruto ter zake van onregelmatige opzegging, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Voor het geval het verzoek van [werknemer] tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen, verzoekt [werkgever] bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst op basis van een redelijke grond, te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, sub a BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, sub e (verwijtbaar handelen) en/of sub g (verstoorde arbeidsverhouding) en/of sub h BW, de einddatum op de korst mogelijke termijn te bepalen en voor recht te verklaren dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en [werkgever] derhalve geen transitievergoeding verschuldigd is aan [werknemer] .
4.4.
Bij wijze van nevenverzoek verzoekt [werkgever] tot slot om [werknemer] te veroordelen tot betaling aan [werkgever] van een bedrag van € 12.832,- inclusief btw ter zake van studiekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit alles met veroordeling van [werknemer] in de volledige kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.Zelfstandig tegenverzoek voorwaardelijke ontbinding

5.1.
[werknemer] verweert zich tegen de tegenverzoeken, het voorwaardelijk ontbindingsverzoek en het nevenverzoek. Het verweer komt, voor zover relevant, bij de beoordeling van het verzoek aan de orde.
5.2.
In het kader van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek verzoekt [werknemer] , zo de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding en om bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor [werknemer] geldende opzegtermijn van een maand, met veroordeling van [werkgever] in de kosten van de procedure.

6.De beoordeling

in de zaak van het verzoek en de tegenverzoeken

6.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het door [werkgever] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [werkgever] moet worden veroordeeld tot (door)betaling van loon.
6.2.
Ter beoordeling is allereerst of het door [werkgever] op 1 oktober 2019 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is iedere partij bij de arbeidsovereenkomst bevoegd de overeenkomst onverwijld op te zeggen vanwege een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. Tegen deze achtergrond zal het door [werkgever] op 1 oktober 2019 gegeven ontslag worden besproken.
6.3.
Voor de beoordeling van de vraag of het door [werkgever] aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [werkgever] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 1 oktober 2019 maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde verwijten. Uit die brief volgt dat aan het ontslag op staande voet – kort gezegd – ten grondslag ligt dat [werknemer] op 26 september 2019 in India de PSP en SPV6 Procedure, welke gelden voor het binnentreden van de computerruimte, heeft geschonden.
6.4.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam komen vast staan dat [werknemer] de veiligheidsvoorschriften, zoals vastgelegd in de PSP en de SPV6 Procedure heeft geschonden. Zo heeft [werknemer] op 26 september 2019 kort voordat hij de computerruimte ging betreden [werkgever] niet gebeld om de reden van het binnentreden te melden. Voorts hebben de twee personen ( [medewerker 2] en [medewerker 1] ) verzuimd zich te identificeren. Er was geen VAF (Visit Acces Form) ingediend door [werknemer] , conform de regels in de PSP. Zij droegen bovendien geen badge (card) en hadden zich dus niet geïdentificeerd bij het binnentreden. Voorts had [werknemer] ter plekke in India besloten dat hij een dag eerder de computerruimte wilde bezoeken en vroeg een uur van te voren dit nieuwe tijdstip aan bij collega [collega] . Dit was echter te kort van te voren, waardoor dit niet was geregistreerd bij [werkgever] en er dus bij [werkgever] een melding kwam van ongeautoriseerde toegang. Een dergelijk verzoek dient 24 uur van te voren te worden gedaan zodat hij te laat zijn verzoek tot binnentreden heeft gewijzigd.
6.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het op 9 oktober 2019 gegeven ontslag op staande voet als een te zware maatregel moet worden aangemerkt, mede gezien de ernstige gevolgen daarvan voor de werknemer, te weten geen loon en geen aanspraak op enige sociale zekerheidsuitkering. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat [werknemer] tegenover [leidinggevende] meteen heeft toegegeven dat hij een misstap had begaan. Een cumulatie van factoren, zoals vermoeidheid, hebben aldus [werknemer] tot deze misstap geleid. Het betreft een menselijke fout en de kantonrechter is niet gebleken dat het handelen van [werknemer] is ingegeven door eigen belang. Voorts is niet komen vaststaan dat het niet in acht nemen van de veiligheidsregels hebben geleid tot schade bij [werkgever] . De kantonrechter is in het licht van het vorenstaande van oordeel dat [werkgever] had kunnen volstaan met een minder vergaande maatregel.
6.6.
Uit artikel 7:681 lid 1, sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van [werknemer] de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [werkgever] kan vernietigen, indien [werkgever] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [werknemer] om vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. Er is immers sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
6.7.
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [werknemer] recht op loon. De vordering van [werknemer] tot loonbetaling zal daarom eveneens worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat [werkgever] te laat heeft betaald, waarbij de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 10%.
6.8.
Nu het ontslag op staande voet geen standhoudt, vervalt de grondslag aan de tegenverzoeken van [werkgever] die betrekking hebben op de vergoeding voor de onregelmatige opzegging en de vergoeding van de studiekosten, zodat deze verzoeken worden afgewezen.
in de zaak van het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek
6.9.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen (voorwaardelijk) moet worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [werknemer] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
6.10.
Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder [werkgever] het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, is vervuld, zodat dit verzoek zal worden beoordeeld. [werkgever] heeft ook belang bij de verzochte ontbinding, omdat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet.
6.11.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werknemer] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
6.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de gedragingen van [werknemer] , zoals hierboven uiteengezet, een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, sub e BW (verwijtbaar handelen). Met zijn gedragingen heeft [werknemer] het vertrouwen van [werkgever] ernstig geschaad. Het kan van [werknemer] , gelet op zijn specifieke functie van Senior Security Management Specialist, verlangd kan worden dat hij alle veiligheidsvoorschriften goed kent en correct naleeft. [werknemer] kan zich in die positie geen misstap veroorloven, om welke reden dan ook. En als hij moe is waardoor hij minder geconcentreerd is, zoals hij zelf heeft aangevoerd, dan dient hij extra voorzorgsmaatregelen te treffen. Vanwege zijn functie had [werknemer] een extra zorgplicht om zijn taken goed uit te voeren en het vertrouwen van [werkgever] en ook de instellingen die afhankelijk zijn van [werkgever] , niet te schenden. [werknemer] heeft een voorbeeldfunctie. Van [werkgever] kan dan ook niet verwacht worden de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te laten voortduren.
6.13.
De kantonrechter is het met [werkgever] eens dat, gelet op de voorbeeldfunctie van [werknemer] en de bijzondere aard van de onderneming van [werkgever] , te weten de cruciale rol van [werkgever] in het internationale betalingsverkeer en het grote belang van de security protocollen en procedures ter bescherming van het betalingsverkeer, sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [werknemer] .
6.14.
De kantonrechter is verder van oordeel dat herplaatsing van [werknemer] binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen.
6.15.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [werkgever] zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst gelet op de omstandigheden van het geval met toepassing van artikel 7:671b lid 8, sub b BW zal worden ontbonden met ingang van heden.
6.16.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, sub c BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werkgever] . Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
6.17.
Het verzoek van [werknemer] om toekenning van een transitievergoeding wijst de kantonrechter op grond van artikel 7:673 lid 7, sub c BW af.
ten aanzien van het nevenverzoek tot betaling van de opleidingskosten
6.18.
Het door [werknemer] gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid verwerpt de kantonrechter. De kantonrechter is van oordeel dat het gaat om een vordering zoals bedoeld in artikel 7:686a BW die bij het einde van de arbeidsovereenkomst kan worden ingesteld.
6.19.
Tussen partijen staat vast dat [werknemer] op 4 maart 2019 de tweejarige opleiding (tot 31 maart 2021) “Security and Risk Management MSc” is gestart. De tussen partijen gesloten studieovereenkomst bepaalt dat de kosten voor deze opleiding
€ 12.832,- bedragen. De overeenkomst bepaalt verder dat de studiekosten volledig door [werkgever] worden vergoed, indien het dienstverband niet voor 1 april 2024 teneinde zou komen.
6.20.
[werkgever] stelt dat [werknemer] het volledige bedrag aan studiekosten aan haar moet betalen omdat de arbeidsovereenkomst eerder tot een einde is gekomen. [werknemer] betwist dit. De kantonrechter acht het redelijk een bedrag van GBP 4.125,- toe te wijzen omdat uit de studieovereenkomst volgt dat [werkgever] over 2019 dat bedrag (= 75%) heeft vergoed. De gevorderde wettelijke rente hierover zal worden toegewezen vanaf dat datum van het einde van de arbeidsovereenkomst, derhalve vanaf 18 december 2019.
incidentele verzoek ex artikel 223 Rv
6.21.
Nu in deze beschikking al een finale beslissing wordt gegeven over het verzoek van [werknemer] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding. Het incidentele verzoek wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
6.22.
Gelet op de uitkomst van de zaak, het feit dat het ontslag opstaande voet is vernietigd, maar de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

7.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
- wijst het door [werknemer] verzochte af;
in de zaak van het verzoek van [werknemer] :
- vernietigt het op 1 oktober 2019 gegeven ontslag op staande voet;
- veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van € 4.673,31 bruto per maand, aan loon, te vermeerderen met € 463,07 bruto aan standby vergoeding weekdays, € 158,83 standby vergoeding weekend, de vakantiebijslag en overige emolumenten, over de periode van 26 september 2019 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
- veroordeelt [werkgever] aan [werknemer] te betalen wettelijke verhoging van 10% conform artikel 7:625 BW over het aan [werknemer] toekomende loon, alsmede tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het gebruikelijke loon en de wettelijke verhoging steeds vanaf de dag dat [werkgever] met de betaling van de afzonderlijke bedragen in verzuim is tot aan de dag van de gehele betaling;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
in de zaak van het (voorwaardelijke) ontbindingsverzoek en nevenverzoek van [werkgever] :
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 18 december 2019;
- verklaart voor recht dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten van [werknemer] in de zin van artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW en [werkgever] derhalve geen transitievergoeding verschuldigd is aan [werknemer] ;
- veroordeelt [werknemer] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [werkgever] te betalen een bedrag van GBP 4.125,- aan studiekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
in alle verzoeken voorts:
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2019.