Procesverloop
Eiseres heeft tegen het hierna onder 7 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Bij beslissing op bezwaar van 18 februari 2019 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
Bij herziene beslissing op bezwaar van 5 juni 2019 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar partner [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank van nadere informatie te voorzien.
Verweerder heeft bij brief van 16 september 2019 gereageerd en bij brief van
21 oktober 2019 heeft de rechtbank de reactie van eiseres hierop ontvangen.
Nadat geen van partijen binnen de gestelde termijn heeft aangegeven prijs te stellen op een nadere zitting heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. Eiseres heeft in het jaar 2018 een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet (Pw).
2. In het jaar 2017 is de gemeente Den Haag een pilot gestart genaamd ‘Den Haag zijn we met z’n allen’ (pilot). In het kader van die pilot heeft eiseres in het jaar 2018 deelgenomen aan het traject ‘SamenHaags’ (traject), waarbij zij in de periode van
29 januari 2018 tot en met 3 mei 2018 drie keer per week een taalcursus volgde en in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 stage liep voor 16 uur per week.
3. Uit de tot de gedingstukken behorende Nota “Den Haag zijn we met z’n allen” (Nota) blijkt dat de pilot gericht is op (gevestigde) nieuwkomers wie het niet zelfstandig lukt om te integreren in de Haagse samenleving en als doel heeft het bereiken van maatschappelijke verankering. De Nota heeft onder meer de volgende inhoud:
"(…)
De pilot behelst daarom een aanpak waarbinnen maatschappij oriëntatie en activering naar werk en participatie integraal wordt benaderd, waarbij tegelijkertijd de taalvaardigheid wordt versterkt.
(…)
De gemeente zal vanuit haar zorgplicht vanuit de pilot nieuwkomers begeleiden en stimuleren om volwaardig deel uit te maken van de samenleving. Voorwaarde is dat de nieuwkomer zelf ook verantwoordelijkheid neemt. Inburgeren is daarbij geen vrijblijvendheid maar een maatschappelijke plicht. Inburgeren in Den Haag is bovendien meer dan alleen taalonderwijs volgen, en met enkel participeren ben je er nog niet.
(…)
Actieve inzet en betrokkenheid bij de aanpak door autochtone Hagenaars (bijv. ondernemers) is dan ook wenselijk om doorstroom naar (arbeids-)participatie te bevorderen.
(…)
Na deze eerste trainingen over normen en waarden wordt doorgegaan met meer praktische thema’s als: werknemersvaardigheden, omgaan met financiën en de gezondheidszorg in Nederland.
(…)
Mee doen kan op veel verschillende manieren, maar draagt altijd bij aan integratie, eigenwaarde en zelfstandigheid. Doelstelling van deze programmalijn is dat de nieuwkomer ervaring opdoet door actief te zijn, zijn vaardigheden verbetert, de stad beter leert kennen en het eigen netwerk verbreedt.
Kenmerken van deze pijler:
• De gemeente Den Haag vraagt van nieuwkomers om een maatschappelijke stage te doen in
de stad. De maatschappelijke stage omvat ten minste 16 uur per week, de invulling ervan kan per persoon verschillen op basis van interesses, opleiding et cetera. (…)
• Voor bijstandsgerechtigde nieuwkomers geldt dat de gemeente via de uitkering een aangrijpingspunt heeft om de nieuwkomer te stimuleren tot mee doen. Toeleiding naar werk staat daarbij voorop, en meedoen is niet vrijblijvend. Wanneer de bijstandsgerechtigde nieuwkomer weigert mee te werken aan het aangeboden traject gericht op werk, is dit maatregelwaardig gedrag en volgt - conform staand beleid - een sanctie. (…)
Het is van belang dat zij –naast deelname aan de pilot- werken aan hun eigen ontwikkeling en dat ze meedoen in de samenleving. (…)”
4. Tot de gedingstukken behoort ook de “Overeenkomst Maatschappelijke Stage” (stageovereenkomst) die is gesloten tussen eiseres, [bedrijf] en de [gemeente] . In de stageovereenkomst is onder meer opgenomen:
“ (…)
Artikel 11
Indien zich in het bedrijf een vacature voordoet, welke als passend voor de deelnemer
gekwalificeerd wordt, zal de deelnemer in de gelegenheid gesteld worden te solliciteren.
Indien de deelnemer wordt aangenomen door het bedrijf kan geen gebruik gemaakt worden
van een proeftijd in het contract.
(…)”
5. Blijkens de door verweerder overgelegde gegevens van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen heeft eiseres in het jaar 2018 in totaal 158 uren in loondienst gewerkt.
6. Verweerder heeft aan eiseres voor het berekeningsjaar 2018 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 18.161.
7. Bij beschikking van 28 december 2018 is het voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar nihil, omdat volgens verweerder geen sprake is van een verplichte inburgeringscursus waardoor geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag.
8. Met het bestreden besluit 2 is verweerder gedeeltelijk aan het bezwaar van eiseres tegemoet gekomen, in die zin dat aan eiseres over het jaar 2018 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 556 zal worden toegekend, berekend op basis van de door haar gewerkte uren in loondienst.
9. In geschil is of het door eiseres gevolgde traject valt onder het bereik van artikel 1.6 van de Wko. Niet in geschil is dat kinderopvang is genoten en eiseres het volledige bedrag aan kosten voor de opvang heeft betaald. Evenmin is in geschil dat de toeslagpartner van eiseres behoort tot een van de in artikel 1.6 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) genoemde doelgroepen voor kinderopvangtoeslag.
10. Eiseres stelt dat verweerder bij de berekening van de kinderopvangtoeslag rekening dient te houden met het door haar gevolgde traject. Eiseres ontving namelijk een bijstandsuitkering en ter behoud van haar uitkering moest zij kiezen tussen werken of deelnemen aan het traject. Eiseres verkeerde daarom in de veronderstelling dat het traject onderdeel was van een verplichte inburgeringscursus als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onder g, van de Wko. Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onder c, van de Wko.
11. Verweerder stelt dat eiseres voor de uren besteed aan het traject geen aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag, omdat geen sprake is van een verplichte inburgeringscursus dan wel een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Eiseres heeft namelijk vrijwillig deelgenomen aan een kosteloos programma, bestaande uit een combinatie van taalles, een maatschappelijke stage en netwerken. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 11 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:50. Beoordeling van het geschil
12. Met betrekking tot het bestreden besluit 1, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het door eiseres ingediende beroep mede gericht geacht tegen het bestreden besluit 2. Nu verweerder bij het bestreden besluit 2 een herziene beslissing op bezwaar heeft genomen, heeft eiseres niet langer belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit 1. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
13. Met betrekking tot het bestreden besluit 2, overweegt de rechtbank het volgende.
Onder verwijzing naar het emailbericht van [C] van 26 oktober 2018 (consulent Samen Haags) en de brief van [D] van 3 september 2019 (directeur Inkomen, Participatie en Voorzieningen), is de rechtbank van oordeel dat het door eiseres gevolgde traject niet kan worden aangemerkt als een inburgeringscursus als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onder g, van de Wko.
14. De rechtbank zal hierna de vraag beantwoorden of het traject kan worden aangemerkt als een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onder c, van de Wko en artikel 7, eerste lid, onder a, sub 1, van de Pw.
15. Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder a, sub 1, van de Pw ondersteunt het college bij arbeidsinschakeling personen die algemene bijstand ontvangen.
16. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
17. Op grond van artikel 6, eerste lid, onder c, van de Pw wordt onder sociale activering verstaan het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.
18. Zoals de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen in zijn uitspraak van
13 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3829, volgt uit de wetsgeschiedenis dat het antwoord op de vraag of een voorziening kan worden aangemerkt als een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw, afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval. 19. Gelet op de omstandigheden van dit geval, is de rechtbank van oordeel dat het door eiseres gevolgde traject een vorm van sociale activering betreft welke is gericht op arbeidsinschakeling dan wel op zelfstandige maatschappelijke participatie. Uit overweging 3 volgt immers dat de pilot als doel heeft (arbeids)participatie, waarbij de focus ligt op integratie, eigenwaarde, zelfstandigheid, het aanleren van verschillende vaardigheden en het opdoen van ervaring met de aspecten die samenhangen met het verrichten van arbeid. Daarnaast blijkt uit overweging 4 dat toeleiding naar arbeid mogelijk was. Voorts is niet in geschil dat eiseres met behoud van haar bijstandsuitkering heeft deelgenomen aan het door de gemeente Den Haag gefaciliteerde traject, zodat kan worden aangenomen dat het college eiseres ondersteuning heeft geboden bij de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling. Het niet deelnemen aan het traject levert bovendien overtreding van de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw op, zodat de stelling van verweerder omtrent het ontbreken van een wettelijk handhavingskader geen doel treft. Daar komt bij dat uit overweging 3 en de hiervoor onder 13 genoemde brief van [D] van 3 september 2019 volgt dat deelname aan het traject niet vrijblijvend is en dat een deelnemer een inspanningsverplichting heeft. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de ABRvS van 11 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:50, slaagt niet, omdat de relevante omstandigheden in die zaak verschillen van die van eiseres. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door eiseres gevolgde traject voldoet aan de voorwaarden van artikel 1.6, eerste lid, onder c, van de Wko. Dit betekent dat de kinderopvangtoeslag over het jaar 2018 mede dient te worden gebaseerd op de uren die eiseres heeft besteed aan het volgen van het traject. 20. Gelet op het voorgaande, zal het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond worden verklaard.
21. Ten aanzien van de berekening van verweerder als vermeld in het bestreden besluit 2, merkt de rechtbank nog het volgende op. Verweerder heeft de kinderopvangtoeslag nader berekend op € 556. Indien echter rekening wordt gehouden met een verzamelinkomen van minder dan € 23.870, 222 uren en een uurtarief van € 7,45 geldt een toeslagpercentage van 94,0% en kan de berekening van verweerder niet voor juist worden gehouden.
22. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft de rechtbank vastgesteld € 512 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).