ECLI:NL:RBDHA:2019:14177
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep ongegrond inzake asielaanvraag en Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een eiser met de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Eiser had op 24 juli 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij Duitsland had verlaten voordat de procedure tot het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat was afgerond. Hij beroept zich op verschillende arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Raad van State, waarin hij stelt dat zijn vertrek uit Duitsland als een impliciete intrekking van zijn asielverzoek moet worden beschouwd.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de procedure in Duitsland niet was afgerond op het moment van eisers vertrek. De rechtbank stelt vast dat eiser in Duitsland was geïnformeerd over de afwijzing van zijn asielverzoek en dat hij Duitsland had moeten verlaten. De rechtbank oordeelt dat eiser niet kan terugvallen op de hoofdstuk III-criteria van de Dublinverordening, omdat hij zijn asielverzoek in Duitsland niet impliciet heeft ingetrokken voordat de Duitse autoriteiten de procedure hadden afgerond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.