ECLI:NL:RBDHA:2019:14144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
AWB 19/6041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van middelenvereiste en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Eritrese vrouw, had op 7 augustus 2019 beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid. De aanvraag was afgewezen omdat de referente, de gestelde moeder van eiseres, niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikte, wat een vereiste is volgens de Participatiewet. Eiseres voerde aan dat zij als minderjarige niet aan het paspoortvereiste kon voldoen en dat de omstandigheden van referente, die ongeschoold en met beperkte kennis van de Nederlandse taal was, niet in aanmerking waren genomen. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had waarom referente niet voldeed aan het middelenvereiste en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat niet aan het middelenvereiste was voldaan, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning en de rol van de referent in deze procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/6041
v-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2019 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,
gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. K. Elias.

Procesverloop

Eiseres heeft op 7 augustus 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
21 juli 2019 (het bestreden besluit).
Van verweerder is op 7 november 2019 een verweerschrift ontvangen. Eiseres heeft op 12 november 2019 aanvullende gronden ingediend. Van verweerder is hierop een reactie ontvangen op 14 november 2019.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 november 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens zijn verschenen [naam 2] , de gestelde moeder van eiseres (hierna: referente) en I. Mouhssen (tolk). Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Eritrese nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij referente. Op 15 oktober 2018 heeft referent voor eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in de procedure Toegang en Verblijf met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’.
2. Op 22 januari 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (primair besluit), omdat referente niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (middelenvereiste) en niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling daarvan. Referente ontvangt al jaren een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw), maar niet blijkt dat zij is vrijgesteld van de plicht tot arbeidsinschakeling of dat zij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. Verder is de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente niet aangetoond en is niet voldaan aan het paspoortvereiste. Verweerder ziet geen aanleiding om af te wijken van de regels. De weigering is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [1] . Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en zijn standpunt gehandhaafd.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij genoodzaakt werd deze aanvraag in te dienen, omdat de weg van de nareisprocedure werd afgesneden. Eiseres is minderjarig en daarom mag haar het paspoortvereiste niet worden tegengeworpen. Verweerder heeft daarnaast ten onrechte het middelenvereiste voor referente tegengeworpen. Als ongeschoold vluchtelinge met beperkte kennis van de Nederlandse taal zal referente nooit aan het middelenvereiste kunnen voldoen. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiseres naar Het Plan van Aanpak [naam 3] van 22 januari 2018 (hierna: Plan van Aanpak). Er is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Verweerder heeft daarnaast ten onrechte vastgehouden aan de tegenwerping dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente niet vaststaat. Eiseres heeft een geboorteakte overgelegd en heeft zich in dit kader beroepen op artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] . Verder heeft zij zich beroepen op artikel 8 van het EVRM en de belangen van het kind. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
5. De rechtbank stelt voorop dat deze aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning is getoetst aan de daarvoor geldende voorwaarden als vermeld in de artikelen 3.13 tot en met 3.22a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Parallel aan deze aanvraag is voor eiseres ook een opvolgende aanvraag ingediend tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Verweerder heeft de beslissing op bezwaar in die zaak ingetrokken, zodat eiseres nog in afwachting is van een nieuwe beslissing op bezwaar op die aanvraag. Voor de nareisprocedure geldt een ander toetsingskader.
6. Niet is in geschil dat referente in deze procedure niet voldoet aan de voorwaarde zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan, nu zij een uitkering ontvangt op grond van de Pw. Ter beantwoording ligt de vraag voor of referente voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom referente hieraan niet voldoet. Eiseres heeft geen stukken overgelegd van een uitkeringsinstantie of van de gemeente waaruit blijkt dat referente blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Dat referente ongeschoold is en vrijgesteld van het inburgeringsvereiste betekent niet dat het voor haar onmogelijk is aan het middelenvereiste te kunnen gaan voldoen. Ook uit het Plan van Aanpak blijkt dit niet. Hierin wordt immers gesproken over vrijwilligerswerk om
een stap naar betaald werkkleiner te maken. Uit de in beroep overlegde mailwisselingen blijkt weliswaar dat het nog niet is gelukt om passend vrijwilligerswerk voor referente te vinden, maar dit is onvoldoende om voor vrijstelling van het middelenvereiste in aanmerking te komen.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 mei 2018 [3] volgt dat het door verweerder gevoerde beleid zoals neergelegd in paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) niet onredelijk is. Uit deze uitspraak volgt ook dat verweerder bij de beoordeling of een referent in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste in beginsel een adequate invulling geeft aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en aan de eisen die het Hof van Justitie daaraan stelt. Verweerder is gehouden te handelen overeenkomstig zijn eigen beleid, tenzij dat op grond van artikel 4:84 van de Awb wegens bijzondere omstandigheden gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met dat beleid te dienen doelen.
8. Verweerder heeft in de door eiseres geschetste omstandigheden over het niet kunnen voldoen aan het middelenvereiste terecht geen aanleiding gezien om af te wijken van het beleid. Terecht is in het verweerschrift opgemerkt dat deze omstandigheden reeds aan de orde zijn gekomen bij de beoordeling van de voorwaarden voor de aangevraagde verblijfsvergunning en daarom niet als dermate bijzonder kunnen worden aangemerkt. Het beroep op artikel 4:84 van de Awb slaagt niet.
9. Nu al niet wordt voldaan aan het middelenvereiste komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de beroepsgronden over het paspoortvereiste en de gestelde familierechtelijke relatie. Immers, als die familierechtelijke relatie zou worden aangenomen, zal deze aanvraag nog niet worden ingewilligd. Zoals volgt uit artikel 16 van de Vw in samenhang met de artikelen 3.13 tot en met 3.22a van het Vb dient voor de verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf bij familie of gezinslid’ te worden voldaan aan het middelenvereiste, het paspoortvereiste en aan het hebben van een familierechtelijke relatie. Voor zover eiseres meent dat met deze afwijzing haar recht op gezinshereniging wordt ontnomen, heeft verweerder terecht gewezen op de aanvraag in het kader van nareis. Op deze aanvraag is immers nog geen beslissing op bezwaar genomen.
10. Van het horen in bezwaar mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage – Juridisch kader

Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 16 van de Vreemdelingenwet 2000
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;
b. de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;
c. de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;
(…)
Artikel 3.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
2. In de overige gevallen kan de in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning worden verleend.
Artikel 3.14 van het Vb
De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend aan:
(…)
c. het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.
Artikel 3.19 van het Vb
De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
Artikel 3.22 van het Vb
1. De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien de hoofdpersoon de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
Artikel 9 van de Participatiewet
Verplichtingen
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
(…)
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;
Paragraaf B7/2.1.1. van de Vc
Vrijstellingsgronden middelen van bestaan
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
- de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd (…) bereikt;
- de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of
- de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
(…)
Andere uitkering (bijvoorbeeld uitkering in gevolgde de Pw)
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
- de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;
- ( gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en
- niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.
Verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw
Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb wijst de IND de verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw als de referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
De IND neemt in ieder geval aan dat de referent blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw te voldoen als de referent voldoet aan de twee volgende voorwaarden:
- de referent is vijf jaar door B&W op grond van artikel 9, tweede lid, Pw volledig ontheven van de verplichting bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, Pw (plicht tot arbeidsinschakeling); en
- gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.
Paragraaf B7/5 van de Vc
Bewijsmiddelen
Middelen
Blijvend en volledig arbeidsongeschikt
(…)
De IND beschouwt in het geval de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.
Niet in staat om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw te voldoen:
- toekenningsbesluiten op grond van de Pw die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;
- correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en
- ( als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Richtlijn 2003/86/EG