ECLI:NL:RBDHA:2019:14034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens het negeren van een stopteken en wisselende verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een militair, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser was per 10 april 2014 zijn loopbaan als militair begonnen en was op 1 december 2017 ontslagen. De reden voor het ontslag was het negeren van een stopteken van de politie op 10 augustus 2017, waarbij eiser wisselende verklaringen had afgelegd over zijn gedrag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris aannemelijk had gemaakt dat eiser zich schuldig had gemaakt aan wangedrag, wat voldoende grondslag vormde voor ontslag. Eiser had verklaard dat hij doorreed uit angst voor de politie en om te voorkomen dat een medeverdachte, E., zou worden gearresteerd. De rechtbank concludeerde dat het negeren van een stopteken en de wisselende verklaringen van eiser als wangedrag moesten worden gekwalificeerd. Eiser had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het plichtsverzuim konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde het ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/6465
uitspraak van de meervoudige militaire kamer van 31 december 2019 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. N. Claassen),
en
de staatssecretaris van Defensie, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Damen en mr. P.M. van der Weijden).
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 december 2017 ontslagen.
Bij besluit van 24 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiser is per 10 april 2014 zijn loopbaan als militair begonnen als leerling bij de school luchtmobiel. Op 14 juli 2014 is eiser geplaatst bij 13 Infanteriebataljon (AASLT) RSPB te Assen als schutter (V)SRAT. Op 22 mei 2015 is eiser verplaatst naar de functie van infanterist/pionier bij dezelfde eenheid. Met ingang van 14 oktober 2016 is eiser aangesteld als militair in loopbaanfase 2.
2. Uit de verstrekking justitiële en strafvorderlijke gegevens van 14 september 2017 van het College van procureurs-generaal is gebleken dat eiser op 10 augustus 2017 is aangehouden wegens verdenking van een ernstig strafbaar feit. Eiser werd ervan verdacht dat hij te Spijkenisse in vereniging met een tweetal andere personen, waaronder E., tien mobiele telefoons van het merk Samsung type s8+ en een geldscanner heeft gestolen onder bedreiging van een vuurwapen. Uit de verstrekking justitiële en strafvorderlijke gegevens blijkt dat eiser als bestuurder van de vluchtauto heeft getracht aan de politie te ontkomen door een stopteken te negeren waarna hij tot stoppen moest worden gedwongen.
3. Op 16 oktober 2017 heeft de commissie van advies (COA) advies uitgebracht. De COA meende van de juistheid van de beschikbare informatie uit te kunnen gaan, temeer omdat door eiser niets was aangevoerd waaruit zou kunnen blijken van het tegendeel.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder het COA-advies integraal overgenomen.
De COA had volgens verweerder in het onderzoek vastgesteld dat op grond van deugdelijk vastgestelde gegevens, waaronder eisers eigen verklaring, in meer dan voldoende mate vaststaat dat eiser zich aan het hem verweten gedrag heeft schuldig gemaakt. Eisers gedrag dient als wangedrag of plichtsverzuim te worden gekwalificeerd, zodanig dat het daarmee voldoende grondslag kan vormen voor ontslag. Eisers betrokkenheid bij de gebeurtenissen op 10 augustus 2017 is op geen enkele wijze verenigbaar met de bijzondere verplichtingen die Defensie stelt aan haar militairen ten aanzien van de eisen van integriteit en de betrouwbaarheid en de wijze waarop militairen zich binnen en buiten de organisatie geacht worden te gedragen en op te treden. Het is voor eiser duidelijk - althans voor eiser moet dat duidelijk zijn - welke bijzondere eisen aan hem als militair worden gesteld in het kader van integriteit, betrouwbaarheid, gedrag en voorkomen. Deze eisen zijn onder andere verankerd in de gedragscode Defensie.
5. Bij vonnis van 2 februari 2018 heeft de rechtbank Rotterdam eiser vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten inzake diefstal in vereniging met geweld, dan wel medeplichtigheid daaraan en vuurwapenbezit.
Het bestreden besluit
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser verweten dat hij op 10 augustus 2017, in een poging om te voorkomen dat E. vanwege zijn enkelband zou worden gearresteerd, een stopteken van de politie heeft genegeerd, waardoor hij tot stoppen moest worden gedwongen. Voorts heeft eiser wisselende verklaringen afgelegd bij de politie, de COA en de hoorzitting in bezwaar.
Deze gedragingen zijn voldoende feitelijk vast komen te staan en zijn op geen enkele wijze in overeenstemming te brengen met hetgeen te allen tijde, ook in privétijd, van eiser als goed militair ambtenaar mag worden verwacht.
Eiser heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. Ook is verweerder niet anderszins van deugdelijke feiten en omstandigheden gebleken. Verweerders vertrouwen in eiser en zijn integriteit is onherstelbaar beschadigd. Het door eiser gepleegde plichtsverzuim is dusdanig van aard en ernst dat verweerder de rechtspositionele maatregel van ontslag evenredig acht.
Het betoog van eiser
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij door het Openbaar Ministerie niet vervolgd is voor het negeren van een stopteken. Het negeren van een stopteken is volgens eiser geen misdrijf maar een overtreding. In beginsel behelst een overtreding onvoldoende grond voor ontslag, aldus eiser. Volgens eiser begaan ministers en/of diplomaten aan de lopende band overtredingen, maar mogen zij hun ambt gewoon blijven uitoefenen, terwijl zij ook een voorbeeldfunctie hebben.
Verder heeft eiser bestreden dat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd over de reden waarom hij het stopteken negeerde. Zijn verklaring is wezenlijk anders dan in het vonnis van de rechtbank Rotterdam staat. Eiser heeft in een ‘split second’ een verkeerde afweging gemaakt door niet te stoppen, maar hij heeft bij het doorrijden geen gevaar veroorzaakt. Ook heeft eiser bestreden dat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd over het zien liggen van een vuurwapen in het voertuig dat hij bestuurde. In eerste instantie heeft hij geen wapen zien liggen. Pas nadat hij door de politie uit de auto was gehaald, zag hij een wapen.
Het oordeel van de rechtbank
8. Eiser heeft op 10 augustus 2017 een stopteken, afgegeven door politieambtenaren, genegeerd. Dat is niet in geschil.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over de reden waarom hij een stopteken heeft genegeerd. In het proces-verbaal van het verhoor bij de politie op 10 augustus 2017 staat dat eiser heeft verklaard dat hij is doorgereden omdat hij een beetje bang is voor de politie. Uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2018 blijkt echter dat eiser heeft verklaard dat hij het stopteken heeft genegeerd omdat hij wist dat medeverdachte E. door de politie werd gezocht vanwege het doorknippen van zijn enkelband en om te voorkomen dat E. daardoor zou worden gearresteerd. Dit staat in dat vonnis niet alleen bij de beoordeling door de rechtbank als weergave van hetgeen eiser zelf ter zitting heeft verklaard, maar ook bij de weergave van het standpunt van de verdediging. Tijdens de hoorzitting van 21 februari 2018 heeft eiser verklaard dat hij is doorgereden omdat hij bang was en E. zei dat hij moest doorrijden. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft eisers gemachtigde daaraan toegevoegd dat E. hem op het moment van het stopteken vertelde dat hij zijn enkelband had doorgeknipt en hij in een ‘split second’ een verkeerde afweging heeft gemaakt.
Of eiser wisselend heeft verklaard over het al dan niet zien liggen van een vuurwapen in de auto, laat de rechtbank in het midden.
9.1 De rechtbank is van oordeel dat het negeren van een stopteken, zeker onder de door eiser daarvoor bij de rechtbank Rotterdam opgegeven reden, en het afleggen van wisselende verklaringen daarvoor als wangedag zijn aan te merken.
9.2 Anders dan eiser, leidt de rechtbank uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2901, niet af dat een overtreding in beginsel onvoldoende grond voor ontslag behelst. Bij de beoordeling van de ernst van het gedrag dat in de betreffende zaak aan de orde was heeft de CRvB in aanmerking genomen dat het gedrag werd gekwalificeerd als een overtreding. Dat betekent niet dat deze kwalificatie doorslaggevend is geweest bij het oordeel van de CRvB. In de overige uitspraken die eiser heeft vermeld, staat niet of het daar om overtredingen dan wel misdrijven ging. Deze uitspraken ondersteunen dan ook niet eisers visie dat de strafrechtelijke kwalificatie in beginsel bepalend is en dat een overtreding geen wangedrag zou kunnen opleveren dat een ontslag kan rechtvaardigen.
9.3 De niet onderbouwde stelling dat ministers en/diplomaten aan de lopende band overtredingen begaan kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel.

10.Het beroep is ongegrond.

11.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. M.J.L. van der Waals, lid, en commodore (tit.) b.d. mr. P.T. Heblij, militair lid, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.