ECLI:NL:RBDHA:2019:14019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
C/09/585147 / KG RK 19-1697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in belastingzaak

Op 17 december 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een belastingzaak, had de wraking ingediend omdat hij bezwaren had tegen de aanwezigheid van een belastingambtenaar in de zittingszaal. Verzoeker beschuldigde deze ambtenaar van fraude en verzocht de rechter om hem uit de zittingszaal te verwijderen. De rechter weigerde dit verzoek, wat volgens verzoeker blijk gaf van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde echter dat de beslissingen van de rechter procedureel van aard waren en in beginsel geen grond voor wraking opleverden. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. Aangezien verzoeker geen concrete omstandigheden had aangevoerd die deze vrees rechtvaardigden, werd het wrakingsverzoek afgewezen. De procedure in de hoofdzaak kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/74
zaak- /rekestnummer: C/09/585147 / KG RK 19-1697
Beslissing van 17 december 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. S.E. Postema,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
- de inspecteur van de Belastingdienst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 12 december 2019 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 12 december 2019, waarin zij tevens laat weten niet ter zitting te zullen verschijnen;
- het bericht van 13 december 2019 van verzoeker, waarin hij aankondigt niet ter zitting te zullen verschijnen en waarbij hij een schriftelijke uiteenzetting met betrekking tot het wrakingsverzoek heeft gevoegd.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 16 december 2019 zijn mrs. [gemachtigde 1 belanghebbende] (hierna: [gemachtigde 1 belanghebbende] ) en [gemachtigde 2 belanghebbende] verschenen namens de belanghebbende. De rechter en verzoeker zijn niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met zaaknummer SGR AWB 19/2799 IB/PVV (hierna: de hoofdzaak) tussen verzoeker en de belanghebbende, zijnde de verweerder in de hoofdzaak.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting en zijn schriftelijke toelichting het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft direct na aanvang van de zitting aan de rechter laten weten dat hij overwegende bezwaren had tegen de aanwezigheid van belastingambtenaar [gemachtigde 1 belanghebbende] . De reden daarvoor is dat [gemachtigde 1 belanghebbende] zich in de zaak van verzoeker schuldig heeft gemaakt aan fraude. De rechter was echter niet bereid om [gemachtigde 1 belanghebbende] uit de zittingszaal te laten verwijderen en ook niet om hem aan te spreken op zijn gedragingen. De rechter heeft daarmee blijk gegeven van partijdigheid, aldus verzoeker.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna – voor zover nodig – besproken.
2.4.
[gemachtigde 1 belanghebbende] heeft ter zitting namens de belanghebbende opgemerkt dat de aantijgingen van fraude uitdrukkelijk worden betwist. Hij heeft voorts verklaard dat zijn directeur een verzoek om hem als bezwaarbehandelaar van de zaak af te halen heeft afgewezen en ook heeft toegestaan dat hij de zaak bij de belastingkamer (de hoofdzaak) behandelt.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De beslissingen van de rechter in de hoofdzaak om de vertegenwoordiger van de verweerder niet uit de zittingszaal te laten verwijderen en om hem het woord te laten voeren, zijn procedurele beslissingen. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Dit kan anders zijn indien (de motivering van) die beslissingen in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kunnen worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissingen heeft genomen. In aanmerking nemende dat het aan een verwerende instantie is om te bepalen door welke medewerker(s) zij zich in een bepaalde zaak op een mondelinge behandeling wil laten vertegenwoordigen, levert wat verzoeker heeft gesteld geen aanwijzing op die tot dat oordeel zou moeten leiden. Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.W.E. de Ruiter, J. Eisses en D.G.J. Dop in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.