ECLI:NL:RBDHA:2019:14008
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot toekenning van status als zelfmelder in kort geding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2019 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, thans verblijvende in het Justitieel Complex, vorderde om door de Staat der Nederlanden als zelfmelder te worden aangemerkt. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden voor deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. De Hoge Raad had de gevangenisstraf verminderd en het beroepsverbod voor financieel adviseur en hypotheekadviseur verlaagd. Eiser verzocht om schorsing van de gevangenisstraf en om in vrijheid te worden gesteld, omdat hij meende in aanmerking te komen voor de zelfmeldprocedure. Het CJIB had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de aard en ernst van de strafbare feiten in de weg stonden aan de status van zelfmelder.
De rechtbank oordeelde dat de beslissing van het CJIB om eiser niet als zelfmelder aan te merken, niet onrechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat de wetgeving vereist dat onherroepelijke veroordelingen moeten worden uitgevoerd en dat het CJIB een ruime beleidsvrijheid heeft bij de toepassing van de beleidsregels. De rechtbank concludeerde dat de redenen die door gedaagde zijn aangevoerd voor de afwijzing van de status als zelfmelder, gelet op de ernst van de feiten, niet onredelijk waren. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en legde hem de kosten van het geding op, die op € 1.619,-- werden begroot, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.