ECLI:NL:RBDHA:2019:13944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
C/09/564855 / HA ZA 18-1245 II
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake erfdienstbaarheid en bewijslevering in civiele zaak

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 24 december 2019, hebben eiseressen sub 1 c.s. een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot een erfdienstbaarheid. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis eiseressen sub 1 c.s. de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van hun stelling dat de toegang tot een pad gedurende ten minste twintig jaar belemmerd is geweest. Eiseressen hebben schriftelijke verklaringen en foto’s overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. De rechtbank concludeert dat de belemmering van de toegang niet voldoende is aangetoond en dat de erfdienstbaarheid, gevestigd bij notariële akte van 10 februari 1903, nog steeds in volle omvang bestaat. De rechtbank heeft de vorderingen van gedaagde toegewezen, waaronder het opheffen van een met de erfdienstbaarheid strijdige toestand door het verwijderen van een hek. Tevens is een verbod opgelegd aan eiseressen om in de toekomst belemmeringen te plaatsen op het pad. De proceskosten zijn aan de zijde van gedaagde begroot op € 2.047,50, en eiseressen zijn veroordeeld in deze kosten. De rechtbank heeft de vorderingen in reconventie van gedaagde eveneens toegewezen, met een dwangsom voor het niet naleven van de opgelegde verplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/564855 / HA ZA 18-1245
Vonnis van 24 december 2019
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

te [plaats 1] , gemeente [Gemeente 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [plaats 2] , gemeente [Gemeente 2] ,
3.
[eiseres sub 3],
te [plaats 3] , gemeente [Gemeente 3] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J.W. de Haij te Capelle aan den IJssel,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 3] , gemeente [Gemeente 3] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.J. Doelman te Alphen aan den Rijn.
Partijen worden hierna [eiseres sub 1 c.s.] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 augustus 2019 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
  • de akte van de zijde van [eiseres sub 1 c.s.] , met bijlagen;
  • de antwoordakte van de zijde van [gedaagde] , met de producties 10 tot en met 12.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
De rechtbank blijft bij wat zij heeft overwogen en beslist in het tussenvonnis. Hierbij zijn [eiseres sub 1 c.s.] in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van hun stelling dat (a) de toegang tot deel (i) van pad 1 ten minste twintig jaar belemmerd is geweest en
(b) het gebruik van deel (ii) van pad 1 met de auto gedurende ten minste twintig jaar belemmerd is geweest.
2.2.
Bij de onder 1.1. genoemde akte hebben [eiseres sub 1 c.s.] twee schriftelijke verklaringen, genummerd 1 en 2, overgelegd. Verklaring 1 is van [X] , de moeder van [eiseres sub 1 c.s.] . Verklaring 2 is van eiseres sub 3. Tevens is daarbij overgelegd een aantal foto’s waarnaar [X] en eiseres sub 3 verwijzen. De schriftelijke verklaringen vermelden, voor zover relevant, het volgende:
Verklaring 1 van [X]
2.2.1.
‘1. Betreffende de schutting halverwege de poort(lees pad 1, toevoeging rechtbank)
.
Hierbij verklaar ik dat mijn man en ik onmiddellijk nadat wij de woonboerderij in 1976 betrokken hebben een schutting hebben laten plaatsen halverwege de boerderij in de poort ten westen hiervan. Dit was om onze kinderen geboren in [geboortejaar 1] en [geboortejaar 2] , te verhinderen om vrijelijk de weg op te rennen waar tractoren, melkwagens en auto’s reden. (…) Dit alles is te zien aan enkele foto’s waarop u kinderen ziet. Op de foto die dit het beste laat zien staat onze jongste dochter [eiseres sub 3] . Zij is geboren in [geboortejaar 3] . In het eerste schutting uit 1976 was een deur. Die schutting is in de loop der jaren vervangen door de huidige schutting. Van deze schutting is aan de boerderij kant de helft afneembaar om met een kruiwagen eventueel groen af te voeren naar de weg. Hier kan geen auto door. (…)
2. Betreffende de vrije doorgang voor auto’s van het voorste deel van de poort.
Voor de boerderij hebben nooit rododendrons gestaan, die worden namelijk te hoog en staan dan voor de ramen. (…)De struik die u op de onduidelijke foto (2002) ziet, die de [familie van gedaagde] heeft aangeleverd, staat wel een rododendron. Deze stond in de poort. Hierdoor werd de doorgang meer naar de westzijde verlegd en beperkt in breedte. Er kon er geen auto langs, maar er bleef voldoende ruimte over voor de buren om met hun fiets of kinderwagen hun deur te bereiken.Deze paarsbloeiende rododendron heb ik zelf als klein struikje ongeveer in 1990/1991 geplant. Een rododendron groeit langzaam en zeker deze die in de poort was gepoot waar geen vruchtbare grond lag en de grond door het gebruik als doorrijpad erg hard was. Een rododendron groeit heel compact, maar wordt mooi breed en hoog en heeft geen uitschieters. Natuurlijk zet je zo’n struikje gelijk op goede afstand neer van de buitenmuur en de rieten kap die 60 cm uitsteekt en nog lager eindigt. Het kleine struikje is op een afstand van 1,5 á 2 meter van het verlengde van de zijmuur geplant. Iets naar voren, zodat hij van de weg zichtbaar was en hij vrijelijk kon uitgroeien tot een volwassen rododendron. Hierdoor kon er geen auto meer de poort in.
Zelf hebben we een duidelijker foto van die rododendron, genomen tijdens de aankomst van de bruidegom op het huwelijk van [eiseres sub 3] in [maand] 2001. Hierop ziet u dat de rododendron al flink gegroeid is. Je ziet dat hij boven de palen uitsteekt en pas na de palen staat, dus in de poort. Tevens ziet u op die foto dat er voor het huis geen rododendrons staan, maar struikjes die prima te snoeien waren en waarvan het jonge blad mooi rood was.Toen wij hoorden dat het pand verkocht zou worden hebben wij in 2003 de coniferenhaag laten plaatsen en is deze rododendron naar de tuin verplaatst. De rododendron was al zo breed geworden dat hij de vrije doorgang, tussen de coniferenhaag en de boerderij, belemmerde.’Verklaring 2 van eiseres sub 3
2.2.2.
‘Met betrekking tot vrije doorgang voor auto’s van het voorste deel van de poort wil ik aangeven dat er nooit gebruik is gemaakt van deze vrije doorgang voor auto’s. Dit is sinds begin jaren ’90 ook niet mogelijk geweest door begroeiing in deze poort. (…) Ik weet dat mijn ouders begin jaren ’90 nieuwe struiken aan de voorkant van het huis, en de rododendron aan de zijkant van het huis hebben geplant. (…) Hieronder een jeugdfoto’s (…) Helaas is op deze foto’s niet de jonge rodondendron te zien (…). Wel heb ik een foto gevonden van de bewuste rodondendron daterend van [datum] 2001 (…). Deze foto komt uit mijn trouwreportage van die dag. (…) Op deze foto is de rodondendron in bloei en duidelijk zichtbaar. Je ziet dat de struik pas begint na de paaltjes die voor de woning staan. Het laatste paaltje staat ongeveer gelijk met de zijmuur van de woning, hierdoor is dus goed te zien dat de struik echt in de poort staat en niet voor de woning. De paaltjes zijn +/-90 cm hoog en ik schat in dat de rodondendron zo’n 25 a 30 cm boven de paaltjes uitsteekt. De rodondendron is in 2001 dus ongeveer 1.25 / 1.30 cm hoog. Rodondendrons staan bekend om hun langzame en bolvormige groei, de struik zal ongeveer even breed als hoog zijn geweest. Zoals hieronder aangegeven is, zal een rodondendron van 10 jaar zo rond de 1,20 meter hoog zijn. Ik hoop hiermee voldoende te hebben kunnen aantonen dat deze struik hier al sinds begin jaren ’90 stond. Het was onmogelijk om - vanaf begin jaren ’90 tot aan het plaatsen van de haag in 2003 - met een auto de poort naast het huis te bereiken. Dat het bereiken van de poort met een voertuig na 2003 niet mogelijk was wordt niet betwist. Naar mijn idee is hiermee aangetoond dat er zeker bijna 30 jaar geen voertuig in de poort kon komen.
Alhoewel het volgens mij reeds was vastgesteld dat het zeer aannemelijk was dat er een schutting stond halverwege de poort tussen de [adres 1] en [adres 2] heb ik toch nog wat aanvullende foto’s gevonden in mijn fotoalbums waar deze schutting op te zien is. De kwaliteit van de foto’s laat wat te wensen over maar de afscheiding/poort is wel zeker aanwezig.’
2.3.
De rechtbank is – met [gedaagde] – van oordeel dat [eiseres sub 1 c.s.] met de schriftelijke verklaringen en de daarbij gevoegde foto’s niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. Daartoe wordt per bewijspunt het volgende overwogen.
Ad (a)
2.4. [eiseres sub 1 c.s.] stellen dat de belemmering onder (a) zich sinds 1976 voordoet. Deze stellingname vindt echter onvoldoende steun in de overgelegde bewijsstukken. [X] en eiseres sub 3 verklaren weliswaar dat er al in 1976 een schutting is geplaatst. Op de foto’s waarnaar in dit verband wordt verwezen is evenwel zichtbaar dat die schutting parallel aan de achtergevel van de woning van thans [eiseres sub 1 c.s.] en vóór de daar aanwezige bomen stond, en dus op een andere plek dan door [eiseres sub 1 c.s.] voorgestaan. Vaststaat dat op enig moment de schutting is vervangen door het hek. Het hek is – in de huidige situatie – midden op pad 1 geplaatst, waardoor de toegang tot deel (i) van pad 1 is belemmerd. Dat deze belemmering tenminste twintig jaar heeft geduurd, kan op basis van de inhoud van de schriftelijke verklaringen en de daarbij gevoegde foto’s niet worden vastgesteld. Uit de enkele tijdsaanduiding van [X] dat de schutting
‘in de loop der jaren’is vervangen door het hek, kan geen aanvangstijdstip van de verjaringstermijn worden afgeleid. Het onder (a) gestelde is dan ook niet komen vast te staan
Ad (b)
2.5. Volgens [eiseres sub 1 c.s.] is het gebruik van deel (ii) van pad 1 met de auto vanaf begin jaren ’90 belemmerd geweest; in eerste instantie door een rhododendron (hierna: de struik) en daarna door de nader in het tussenvonnis aangeduide haag. De schriftelijke verklaringen onderschrijven weliswaar dat de struik omstreeks 1990/1991 op pad 1 is geplant. Dat de gestelde belemmerende werking van de struik zich op dat moment al voordeed, is echter onvoldoende gebleken. Er zijn geen foto’s uit de jaren ’90 overgelegd waarop (de omvang van) de struik zichtbaar is, terwijl [X] en eiseres sub 3 verklaren dat de struik als klein struikje is geplant.
2.6.
Aan de hand van de overgelegde bewijsstukken kan evenmin worden vastgesteld dat de struik door de jaren heen dusdanig is gegroeid dat die op enig moment de toegang met een auto tot deel (ii) van pad 1 belemmerde en dat deze belemmering al dan niet in combinatie met de haag ten minste twintig jaar heeft geduurd. Met betrekking tot de eerste tien jaar na de aanplanting is uitsluitend verklaard dat de struik langzaamaan is uitgegroeid tot de struik die zichtbaar is op de (trouw)foto van [datum] 2001. Op deze (trouw)foto is inderdaad een flinke en bloeiende rhododendron te zien. Uit die foto volgt echter niet dat de struik de doorgang met een auto belemmerde, reeds omdat pad 1 daarop niet zichtbaar is. De door eiseres sub 3 aan de hand van voornoemde (trouw)foto geschatte struikomvang van circa 1,30 meter kan niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover deze schatting is gebaseerd op de situering en de hoogte van de paaltjes voor de woning van thans [eiseres sub 1 c.s.] , heeft [gedaagde] de juistheid daarvan gemotiveerd weersproken met de als productie 11 bij de antwoordakte overgelegde foto’s. Het eveneens door eiseres sub 3 bij haar schatting gehanteerde uitgangspunt dat de hoogte van een rhododendron gelijk zou zijn aan de breedte is op geen enkele manier onderbouwd, terwijl de juistheid hiervan eveneens gemotiveerd is betwist. [gedaagde] heeft in dit verband terecht aangevoerd dat de omvang van een rhododendron afhankelijk is van diverse factoren (o.a. snoeiwerkzaamheden), zodat niet op basis van enkel de (geschatte) hoogte – indien al een omvangbepalende factor – de breedte van de struik kan worden bepaald. Daar komt bij dat [gedaagde] met productie 12 bij antwoordakte gemotiveerd heeft weersproken dat de struik ingeval van de ter discussie staande breedte en volledige plaatsing op pad 1 de doorgang met een auto belemmerde.
2.7.
Voor zover de gestelde belemmering zich op enig moment ná 2001 heeft voorgedaan, geldt dat de totale belemmering door de struik en de haag – voor zover al voortdurend – hooguit 17 jaar (2001-2018) heeft geduurd. Het onder (b) gestelde is aldus evenmin komen vast te staan.
2.8.
Zoals al overwogen in het tussenvonnis, leidt het niet slagen van de bewijsopdracht tot de conclusie dat de erfdienstbaarheid – gevestigd bij notariële akte van 10 februari 1903 ten laste van (onder meer) [perceel I] van [eiseres sub 1 c.s.] en ten behoeve van [perceel II] van [gedaagde] – niet via de extinctieve verjaring als bedoeld in artikel 3:106 BW gedeeltelijk teniet is gegaan maar nog in volle omvang bestaat. Daarmee ligt vordering I in reconventie voor toewijzing gereed.
het hek2.9. Een en ander betekent dat wat betreft het hek sprake is van een met de erfdienstbaarheid strijdige toestand die opgeheven dient te worden door het hek te verwijderen en verwijderd te houden. Vordering II in reconventie zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn waarbinnen de strijdige toestand moet zijn opgeheven in redelijkheid wordt bepaald op
drie maandenna de datum van dit vonnis. De medegevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
de haag2.10. Bij deze stand van zaken geldt ook dat wat betreft de voorheen op deel (ii) van pad 1 aanwezige haag sprake was van een met de erfdienstbaarheid strijdige toestand. Dit betekent dat [eiseres sub 1 c.s.] tegenover [gedaagde] gehouden waren de haag te verwijderen en deel (ii) van pad 1 in oude staat te herstellen. De door [eiseres sub 1 c.s.] bij de offerte van hoveniersbedrijf [Hoveniersbedrijf 1] (zie 3.2.2. van het tussenvonnis) daarvoor opgevoerde kosten komen dus niet voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking. Zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd, hadden [eiseres sub 1 c.s.] deze herstelkosten immers hoe dan ook moeten maken. Voornoemde strijdigheid met de erfdienstbaarheid laat echter onverlet het onrechtmatige karakter van het afzagen van de haag door [gedaagde] , hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is. [gedaagde] is dan ook gehouden de als gevolg daarvan door [eiseres sub 1 c.s.] geleden schade te vergoeden, zijnde de vervangingswaarde van de veertien omgezaagde coniferen waaruit de haag bestond. De rechtbank constateert – met [gedaagde] – dat voornoemde offerte geen aanknopingspunten biedt voor de begroting van deze schade. Die offerte omvat weliswaar de levering van veertien coniferen van het soort Thuja occidentalis Brabant met een hoogte van 175/200 cm, maar de kosten voor de aanschaf van deze bomen zijn daarin niet afzonderlijk gespecificeerd. Uit de daarop door [gedaagde] overgelegde offerte van [Hoveniersbedrijf 2] kan daarentegen worden afgeleid dat het aanschaffen van veertien coniferen van dezelfde soort maar met een hoogte van 125/150 cm € 261,60 inclusief 9% btw kost. De rechtbank heeft dit bedrag vergeleken met de prijzen die op de website coniferen.nl worden gehanteerd en vastgesteld dat voornoemd bedrag een hogere stuksprijs vertegenwoordigt dan de prijs die op de website is vermeld voor de door [eiseres sub 1 c.s.] opgevoerde Thuja occidentalis Brabant met een hoogte van 175/200 cm. De rechtbank ziet in de afwijkende maatvoering dan ook geen aanleiding om de offerte van [Hoveniersbedrijf 2] op dit punt niet te volgen. Nu dit bedrag de rechtbank ook overigens niet onredelijk voorkomt en bij gebreke van andere aanknopingspunten, zal de door [gedaagde] ter zake van voornoemde onrechtmatige actie aan [eiseres sub 1 c.s.] te betalen vergoeding aldus worden vastgesteld.
verbod tot belemmering2.11. [gedaagde] heeft er belang bij dat de erfdienstbaarheid correct wordt nageleefd. Om te voorkomen dat [eiseres sub 1 c.s.] in de toekomst de erfdienstbaarheid opnieuw zullen belemmeren door opnieuw obstakels op pad 1 te plaatsten, zal de rechtbank het in reconventie onder III. gevorderde gebod toewijzen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
samenvatting in conventie2.12. Zoals al overwogen onder punt 4.23. van het tussenvonnis, zal vordering A. worden afgewezen. Gelet op hetgeen onder punt 4.25. van het tussenvonnis is overwogen over de bomen in de achtertuin en op hetgeen hiervoor onder punt 2.10. is overwogen over de haag, zal de onder B. gevorderde hoofdsom van € 6.800,- worden toegewezen tot een bedrag € 261,60.
proceskosten2.13. [eiseres sub 1 c.s.] zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 895,- aan griffierecht en op € 1.152,50 (2,5 punt x tarief I à € 461,-) aan salaris advocaat aldus in totaal op € 2.047,50. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal als niet weersproken worden toegewezen.
2.14.
Voor de door [gedaagde] gevorderde afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
samenvatting in reconventie2.15. Zoals hiervoor overwogen onder de punten 2.8., 2.9. en 2.11. zullen de vorderingen I. tot en met III. worden toegewezen op de wijze zoals hierna volgt.
proceskosten2.16. [eiseres sub 1 c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 992,- (2 punten x tarief I á € 461,-) aan salaris advocaat. Deze proceskosten zullen eveneens worden vermeerderd met wettelijke rente en ook in reconventie zullen de nakosten worden begroot conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres sub 1 c.s.] van € 261,60 inclusief btw;
3.2.
veroordeelt [eiseres sub 1 c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.047,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
3.3.
verklaart voor recht dat de bij notariële akte van 10 februari 1903 gevestigde erfdienstbaarheid ten laste van [perceel I] van [eiseres sub 1 c.s.] en ten behoeve van [perceel II] van [gedaagde] nog steeds bestaat en [gedaagde] het recht geeft om te voet, te fiets, met de auto of met een ander (gemotoriseerd) vervoermiddel over [perceel I] naar [perceel II] te gaan;
3.4.
veroordeelt [eiseres sub 1 c.s.] om
binnen drie maandenna de datum van dit vonnis de op dit moment bestaande inbreuk op de onder 3.3. genoemde erfdienstbaarheid op te heffen door het hek op pad 1 te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 10.000;
3.5.
gebiedt [eiseres sub 1 c.s.] iedere maatregel die inbreuk maakt op de onder 3.3. genoemde erfdienstbaarheid achterwege te laten, op straffe van verbeurte van een dwangdom van € 250,- per dag met een maximum van € 10.000,-;
3.6.
veroordeelt [eiseres sub 1 c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 922,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in conventie en reconventie3.7. begroot de door [gedaagde] nog te maken nakosten in conventie en reconventie tezamen op € 246,-, te vermeerderen met € 82,- in geval van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis;
3.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 3.1., 3.2. en 3.4. tot en met 3.7. uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Meijer en in het openbaar uitgesproken op
24 december 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 1486